Charles Baudelaire. Brieven aan zijn moeder. Parijs, 9 juni 1858.
Charles Baudelaire
Brieven aan zijn moeder. Gehele correspondentie
Auguste Renoir. 1841–1919. Paysage du midi.
Parijs, 9 juni 1858.
Lieve moeder,
Morgen komt er iemand bij je om aan mij 600 frank te vragen.
Ik beeld me al zo lang in dat ik daar ga wonen, - altijd volgende week! Ik zou dus volgens de regels vanavond 600 frank op de post moeten doen voor je.
Je moet tegen de persoon die langskomt zeggen: Mijnheer Baudelaire moet ook hier komen, maar hij zal er ongetwijfeld pas over een dag of twintig zijn.
Hij woont nu op de Quai Voltaire 19, in Parijs.
En dan moet je vragen of het nodig is dat ik geld naar Honfleur stuur, of dat ik het in Parijs kan betalen, dat wil zeggen of het opnieuw in Parijs zal worden geëist. Dat is niet zo veel moeite voor je, en het is ook niet zo moeilijk om te begrijpen.
Als je overdag de deur uitgaat, schrijf de onderstreepte zinnen dan over op een stukje papier en geef dat dan aan je bediende zodat zij het aan de persoon die aan de deur komt kan laten zien.
Over een paar dagen teken ik een overeenkomst met La Revue contemporaine, waarbij ze mij 3000 frank zullen gaan betalen in ruil voor twaalf vellen (minimum) per jaar. Uiteraard geven ze me meteen een groot voorschot.
In plaats van dat dit contract me blij maakt, verlamt het me bijna, want ik beschouw het als een ruzie, of zo goed als, met La Revue des Deux Mondes.
Je kunt mijn beginartikel de 15e of de 30e lezen, dat me een ongekende moeite heeft gekost. Want de afgelopen tijd kwam mijn grootste smart, mijn grootste ongerustheid, van de moeilijkheid van het werk.
Ik dacht dat ik verloren was. Ik ging zover met mijn kinderachtigheid dat ik mijn toevlucht tot laxeermiddelen heb gezocht.
Het was dom van me dat ik niet gelijk na Corbeil naar jou ben gevlucht. Dan zou ik al vol van gezondheid en vrolijkheid zijn.
Ik heb nu eindelijk de toestemming om naar Honfleur te gaan en terug te komen naar Parijs, gratis, wanneer ik wil. Maar het schijnt dat je die aanvraag elke keer weer opnieuw moet indienen als je het nodig hebt, en dat je heel discreet moet zijn in dat soort aanvragen. Ik heb wrede problemen gehad waarover ik je nog niets heb medegedeeld.
Ik ben met extreme gewelddadigheid aangevallen door een schrijver van wie ik dat niet verwacht had. Daarna heb ik bijna ruzie gehad met een andere (een vriend) over een nieuw artikel van hem over Poe. En ten slotte ben ik nog een keer op een vreselijke manier behandeld in Le Figaro afgelopen zondag.
Ik heb net een paar regels als antwoord opgestuurd. Maar daar heb ik spijt van. Ik had in mijn gebruikelijke majesteitenstatus moeten blijven en me niet met dat soort mensen moeten inlaten.
Het is wel een vreemd idee dat je daar had, te denken dat ik niet aan je dacht.
Ik denk vaak aan je, ik kan zelfs wel zeggen onophoudelijk.
Soms denk ik ook weer aan wat je me schreef over mijnheer Émon, en dat maakt me ook best ongerust.
Wat een kwelling zou dat voor me zijn als hij, onder het voorwendsel van intimiteit omdat het een buurman is, hij het in zijn hoofd zou halen me raad te geven of een kwetsende mening zou geven.
Maar natuurlijk overdrijf ik, omdat dat dat mijn slechte gewoonte is, en zelfs al zou ik verplicht zijn, om jou tegemoet te komen, om zoals men zegt, water bij de wijn te doen, dat wil zeggen me wat zachter op te stellen, dan zou dat niet al te moeilijk zijn, en je weet dat ik dat heel goed kan.
Schrijf me morgenavond iets, de 10e, net voor 5 uur.
Wat zullen jullie daar allemaal gelukkig zijn, daar wordt de warmte getemperd door de zee!
Het is echt een wonder dat ik hier kan werken. Overdag ben je uitgeput, en ’s nachts krijg je ook geen opluchting.
Ik omhels je met heel mijn hart.
Charles.
Ik heb nog een teleurstelling gehad die te maken heeft met een idee dat ik in mijn hoofd had.
Maar dat vertel ik je zelf nog wel een keer, het zou te lang worden op papier.
Gehele correspondentie Volgende brief