Charles Baudelaire. Brieven aan zijn moeder. Parijs, zaterdag 27 februari 1858
Charles Baudelaire
Brieven aan zijn moeder. Gehele correspondentie
Auguste Renoir. 1841–1919. 1870.
Parijs, zaterdag 27 februari 1858.
4 uur ’s middags.
De huismeester was zo bang geworden voor de consequenties van zijn onthulling, hij is net bij me gekomen en heeft me gesmeekt om geen geweld aan te wenden (uiteraard is hij bang dat hij zijn geld niet krijgt. Hij weet niet dat ik het geld heb geweigerd dat voor mij bestemd was.)
Naar het schijnt had Ancelle eraan toegevoegd, omdat die man hem had geantwoord: maar mijnheer Baudelaire heeft me altijd grote bedragen gegeven.
– Ach, hoe kan dat dan, want mijnheer Baudelaire betaalt nooit iets, en heeft niets?
En toch ga ik vandaag niet naar Neuilly.
Ik stem erin toe dat ik wacht voordat ik wraak ga nemen.
Heb je hem opdracht gegeven om je zoon – mijnheer CH. Baudelaire te schande te maken en te beledigen, wiens naam aldus, zuiver en intact is?
Ik wil excuses.
Ik wil gemeende excuses.
Ik wil dat hij een strenge reprimande krijgt.
Hij vertelde me bovendien ook nog een boel leugens (waaronder die van die 500 frank).
Aan wat voor vreemde vogel heb je me toch overgeleverd buiten mij om, zonder me ervan te verwittigen?
Het spijt me voor al die kwellingen die ik je veroorzaak, maar ik wil me wreken.
Charles.
Als ik geen kristalheldere schadeloosstelling krijg, dan ga ik Ancelle slaan, dan krijgt zijn zoon ook klappen, en dan zullen we een gerechtelijk raadsman bij de rechtbank zien die mijnheer Ch. Baudelaire aanklaagt voor toegebracht lichamelijk letsel.
Gehele correspondentie Volgende brief