Charles Baudelaire : Brussel, België. Aan Noël Parfait. 2 juni 1864. Aan Albert Collignon

Charles Baudelaire
Brussel, België. Aan Noël Parfait.
Aan Narcisse Ancelle. Aan Albert Collignon.

Valerius De Saedeleer. Charles Baudelaire : Een keuze uit zijn brieven. Brussel, België. Aan Narcisse Ancelle. 25 februari 1865 vertalingen Vivienne Stringa

Zoom Valerius De Saedeleer. 1867-1941. Belgisch kunstschilder.

 

AAN NOËL PARFAIT
Brussel, 2 juni 1864.

 

    Duizend maal dank! U haalt me uit onzekerheid. Elke keer als ik denk dat ik mezelf vrij mag stellen van het lezen van een tweede drukproef, dan schrijf ik op de drukproef: Mijnheer Parfait zal het herlezen en zal het goedkeuren voor de druk.

    Ik heb uit Honfleur mijn grote uitgave ontvangen. Ik heb nu een goede tekst binnen mijn bereik.

    Zodra Marie Roget gedrukt is, vergeet dan niet om de juiste vellen aan Pauchet te geven, de secretaris van L’Opinion nationale, want hij heeft het manuscript voor me betaald en van hem heb ik het weer teruggekregen. – Verzoek aan hem om het zo snel mogelijk uit te geven.
Dat zal een uitstekende aankondiging zijn voor het boek.

    Gisteravond wilde ik me een beetje verlichten van dat gedoe met Marie Roget, en toen heb ik me overgeleverd aan ale en port, en in die toestand heb ik Michel een brief geschreven die een beetje heftig was.
Als hij beledigd is, vraag hem dan om vergeving voor mij. – Nogmaals bedankt!

Ch. Baudelaire.

AAN NOËL PARFAIT
Brussel, ongeveer 5 juni 1864.

 

Beste Parfait,

 

    Ik heb dat eerste vel nog niet ontvangen, daar staan twee misinterpretaties in.
De een over een onderrok, de ander over een manier van een knoop leggen. Hoewel ik u had gezegd dat ik het heel fijn zou vinden om alles van het boek Marie Roget onder ogen te hebben, gehoorzaam ik toch aan uw brief, en zal ik u het eerste vel terugsturen zodra ik alle zinnen die in andere gedeeltes van het boek moeten worden herschreven apart heb herschreven.

Uw toegewijde,

Ch. Baudelaire.

AAN NARCISSE ANCELLE
Brussel, ongeveer 10 juni 1864.

   De originele brief

 

Beste Ancelle,
 

    Ik heb geen tijd om op alles uit uw lange brief te antwoorden, een uitstekende brief overigens, maar die toch mijn grote woede die ik momenteel over van alles heb niet kan kalmeren.

    Voor wat betreft de hotelbaas, ik ben niet bij machte te begrijpen waarom hij op de 5e die 100 frank niet ontvangen heeft die hij van mij aan u mocht vragen aan het eind van de maand. U zegt dat u hem tevreden gaat stellen.
Dat kan heel wat dingen betekenen: hem 100 frank geven, hem een belofte doen, en dan als laatste, vergeef mij deze farce, een provocatie voor een duel dat van hem komt aannemen.

    Ik heb net een brief van hem gekregen, ik heb hem nog niet geopend, want er zijn dagen dat ik gewoon niet een brief kan openen waarin alleen maar onaangename dingen staan, omdat ik met die zenuwziekte die steeds erger wordt elke kracht kwijtraak.
Maar het feit dat deze brief er is bewijst dat er nog strubbelingen zijn.
Mijn hemel! Wat is het toch moeilijk om het ergens eens over te worden met brieven!
Ik verdoe mijn tijd hier met schrijven van brieven waar niemand op antwoordt.

    U zegt dat als u hem tevreden stelt, u hem (aan hem of aan mij) dan pas geld in augustus kan geven. Wat kan het mij schelen? Ik neem mijn voorzorgsmaatregelen om de kost te verdienen door het schrijven van een reeks Belgische brieven naar de Figaro.

    Het gerucht dat door de bende van Victor Hugo is verspreid over mij is laster waarop ik wraak zal nemen.
Het schijnt dat ik bij de Franse politie hoor.
En dan zijn er mensen hier die dat geloven!

    Lees de brochure van Montalembert, Le Pape et la Pologne, dat is echt iets voor u, en het is heel mooi.

    Ik antwoord de hotelbaas, zonder de brief te lezen, om weer naar u te sturen.
Voor zover ik uw bedoelingen heb kunnen begrijpen, lijkt het me dat ik hem dat kan schrijven.

Uw toegewijde,

C.B.

Ik weet pas van de 15e  tot de 20e wat ik kan afspreken met huize Lacroix.

AAN ALBERT COLLIGNON
Brussel, zaterdag 11 juni 1864.

 

Beste vriend,
 

    Ik heb, om uw brief van de vorige maand te beantwoorden, de tijd genomen om na te denken.

    Serieus, ik wilde niets van u, ik was alleen een beetje gechoqueerd door uw stilzwijgen. Momenteel zit ik in een extreme armoede, en ik moet naar Namen toe om een aantal dingen te gaan bestuderen.
Ik wacht uw antwoord af voordat ik wegga. Ik stuur u dus een nieuw reçu van 50 frank en u zult het niet erg vinden dat ik uw woorden letterlijk neem in de huidige omstandigheden.

    Vroeger zou La Revue française of elk ander blad me 57 frank hebben betaald toen ik verzen schreef.
Maar behalve het feit dat men niet 57 frank in een enveloppe stopt, maar ook dat men er niet minder in kan doen, herinner ik me wat u me vertelde over de inkomsten van uw Revue, en daarom verzoek ik u om ter compensatie vier of vijfprozagedichtjes aan te nemen, die ik zelf heel aardig vind.

    Indien u ze wilt drukken, zou ik u willen verzoeken, omdat ik de drukproeven niet onder ogen zal krijgen, er heel voorzichtig mee om te gaan.

    Indien u ze niet wilt hebben, dan doe ik ze bij de stapel van mijnheer de Calonne of van mijnheer Charpentier.

    Voor vandaag is het te laat om ze u nu nog op te sturen.
Ik ken overigens de Belgische wet niet voor manuscripten die op de post gedaan worden. Het zal vanavond gekopieerd worden.

    Met de meeste hoogachting, C.B.

    Reçu voor mijnheer Albert Collignon, directeur van La Revue nouvelle, de somma van vijftig frank.

Charles Baudelaire.

Hôtel du Grand Miroir,
Rue de la Montagne,
Brussel.