Charles Baudelaire, correspondentie Brussel, Aan Madame Aupick, 31 juli 1864.
Charles Baudelaire
Brussel, België.
Aan Madame Aupick.
- Door Vivienne Stringa
- 17-09-2017
- Vertalingen: Correspondenties
AAN MADAME AUPICK
Brussel, 31 juli 1864.
Lieve moeder,
Ik wil nog om een maand verblijf in Brussel vragen, voordat ik me in Honfleur ga vestigen. Ik ben nu eenmaal aan dat vervloekte boek begonnen, en ik moet het afmaken. Al mijn aantekeningen over Brussel zijn aangenomen; vijf hoofdstukken zijn al geredigeerd; maar ik moet nog wat door de provincies reizen. Twee weken is genoeg. Luik, Gent, Namen, Antwerpen, Malines, Brugge vooral, dat zal een tijdverdrijf voor me zijn. Ik heb uitgerekend dat ik die reis heel goedkoop kan maken; 150 frank is genoeg. De Spoorwegen zijn wel duur, maar de afstanden zijn zo kort!
Ik ben verplicht om weer een beroep op je welwillendheid te doen, als het tenminste mogelijk is (want ik ben naar jou toe altijd een kind dat zich schaamt). Ik zal doen wat ik kan om je in september een gedeelte van die brieven te brengen.
Als je me niet te hulp kunt komen, dan zal ik proberen, al weet ik nog niet hoe, mijn plannen toch koppig te volbrengen en mijn uitgaven te bekostigen, hoe klein die ook zijn.
Mijn drie dringende behoeften zijn momenteel: wat geld aan het hotel geven, - naar Parijs gaan om enkele dringende zaken af te handelen, - en een schuldeiser te kalmeren met een aanbetaling, omdat die mijn leven tot een hel maakt (ik krijg de bibbers als ik denk dat ik naar Parijs moet).
De laatste tijd heb ik, om aan bepaalde behoeften tegemoet te komen, kennis moeten maken met de Brusselse lommerd, en nu heb ik bepaalde voorwerpen nodig; - en tenslotte een rondreis door de provincie maken; maar dat is het minst dringend; want ik heb nog wel tien dagen werk aan mijn aantekeningen over Brussel.
Mijn brieven kunnen me nu nog geen geld opleveren; want ik heb alles weloverwogen overlegd, bij mezelf en met een Fransman samen die ik om raad heb gevraagd, en de conclusie was dat zelfs als de zaak besloten was, ze niet zouden verschijnen zolang ik hier ben. Die brieven zijn zeer vernederend voor België, en een man, die veel beroemder is dan ik, mijnheer Proudhon, is hier weggejaagd als een gestenigde, omdat hij het zich gepermitteerd had om een paar heel onschuldige grapjes te maken in een krant.
Ik denk dat het goed is als ik een etmaal naar Parijs ga, dat ik me, om het zo eens te zeggen, in het hol van de leeuw ga gooien.
De zaak voor de brieven afsluiten met Le Figaro, een boekverkoper zoeken om het in boekvorm te drukken, een boekverkoper zoeken voor het drukken van de drie boeken die ik in België was komen verkopen, dat zijn belangrijke dingen.
Zou het soms zo zijn dat mijn naam geen enkele waarde meer heeft, en dat die drie boeken met curieuze artikelen onverkoopbaar blijken? Nee, dat kan toch niet. Maar toch ben ik zo ontmoedigd dat ik soms geneigd ben het te geloven.
Ah! Als ik mijn lichaam en geest weer wat kan opvijzelen, dan ga ik wraak nemen op dit grove volk, en ondertussen wacht ik tot ik voldoende autoriteit heb om te zeggen wat ik van Frankrijk zelf denk.
(23 juni hoorde ik uit de mond van mijnheer Lacroix dat mijn zaak niet mogelijk was. Dit werd beleefd gezegd, met heel veel redenen die ik later geverifieerd heb en echter leugens bleken te zijn.
En hij heeft me ook om een roman gevraagd. Wat een hypocriet! Hij weet heel goed dat ik die niet heb.)
Naar Parijs gaan maakt me bang en toch is dat het moedigst, en het veiligste. Ik schrijf zoveel brieven, en daar krijg ik geen antwoord op.
Als je eens wist hoe kwaad je wordt wanneer je volledig geïsoleerd bent, en opgesloten in een vijandige omgeving, zonder conversaties, zonder enig plezier, en wanneer niemand van degenen die je nodig hebt je een antwoord geeft!
Ik ben verbaasd dat ik het weinige dat ik gedaan heb, heb kunnen doen (al mijn aantekeningen maken, en de vellen corrigeren van een boek dat in Parijs wordt gedrukt) in de geestestoestand en gezondheidstoestand waarin ik al meer dan twee maanden verkeer; ik heb me nog nooit zo slecht en zwak gevoeld.
Drie maanden constant diarree, heel af en toe onderbroken door onverdraaglijke verstoppingen, dat is niet echt iets dat je geest versterkt. Die hartkloppingen en die maagproblemen zijn verdwenen, en ik weet niet hoe.
Voor de rest zit er niets origineels in mijn wapenfeit. Verschillende Fransen die ik heb gesproken hadden allemaal die diarree, die ik toeschrijf aan het klimaat en het gebruik van het Faro.
Ze komen allemaal snel terug op Engels bier of Franse wijn. Een karaf faro kost 2 stuivers, Engels bier 30 stuivers, en Bordeaux 3 frank per fles. Maar bij mij bleef de kwaal bestaan, en het enige goede dat ik er aan heb gehad is dat ik extreem nuchter blijven wil.
Zelfs als ik me goed zou voelen, dan ga ik walgend aan tafel, zo flauw en monotoon is die keuken hier.
Ik wed dat je me een hele stapel farmaceutische recepten gaat toesturen, maar die hoef ik niet. Ik ga mezelf wel in september genezen.
Ik denk dat ik er goed aan doe om de moed op te vatten naar Parijs te gaan. Ik heb artikelen gestuurd naar La Vie parisienne. Geen antwoord gehad! Naar L’Opinion nationale, geen antwoord! Naar Le Monde illustré, geen antwoord! Eigenlijk hebben die mensen er geen idee van hoe kwellend het is voor iemand die helemaal alleen zit opgesloten bij een vervelend volk en die gespeend is van informatie die hij zeer hard nodig heeft.
Ik stel het eind van deze brief uit naar een ander moment. Ik heb trouwens helemaal geen haast om hem op te sturen. Ik zou je liever aangename dingen vertellen!
Ik hoop dat het niet onvermijdelijk wordt voor me om naar Parijs te gaan. Dat vind ik zo vervelend! Een vriend van mij, die hier moest zijn, zei dat hij de kwestie bij Le Figaro wilde aankaarten, en er zelfs geld uit wil halen, door de voorwaarde op te leggen dat de brieven pas bij mijn terugkeer zouden verschijnen.
C.B.