Charles Baudelaire, correspondentie Brussel, België. aan Simon Raçon, Théophile Thoré, J. Rozez
Charles Baudelaire
Brussel, België.
Aan Simon Raçon, aan Théophile Thoré, aan J. Rozez.
- Door Vivienne Stringa
- 17-09-2017
- Vertalingen: Correspondenties
AAN SIMON-RAÇON
Brussel, 18 juni 1864.
Geachte heer,
Op verzoek van de heer Noël Parfait, heb ik de tweede drukproef van het eerste vel van Marie Roget teruggestuurd, met een goedkeuring voor de druk, hoewel het voor mij veel nuttiger was geweest indien ik Marie Roget in zijn geheel in één keer onder ogen had gehad.
Er zitten twee of drie fouten in die overal in het boek naar voren komen, en in sommige gevallen bij het corrigeren van een vel is het goed om het voorgaande erbij te hebben.
Maar er is nog iets dat nog erger is: ik kan wel brief na brief opsturen, zelfs telegrammen, maar ik kan niet weten of u (samen met de eerste drukproef van het tweede gecorrigeerde vel) een manuscript heeft ontvangen waarin een lacune zit in Marie Roget vanaf het eind van het tweede vel.
De beste manier om me te antwoorden zou zijn dat u eindelijk alles tegelijk van het hele Marie Roget naar mij toestuurt.
Als het manuscript kwijt is, dan zal ik opnieuw moeten beginnen; want het was het tweevoud van Marie Roget, wat bij L’Opinion nationale lag, dat ik voor u heb opgehaald.
Met de meeste hoogachting,
Charles Baudelaire.
Hotel du Grand Miroir,
Rue de la Montagne, Brussel.
De rest van het manuscript is wel goed. Begin juni heb ik de eerste drukproef van het tweede vel met het ingelaste manuscript naar u laten verzenden.
AAN THÉOPHILE THORÉ
Brussel, Taverne du Globe, 20 juni 1864.
Geachte heer,
Ik weet niet of u zich mij nog herinnert, en onze vroegere discussies. Zoveel jaren, zo snel voorbijgegaan! Ik volg wat u maakt op de voet, en ik wilde u bedanken voor het plezier dat u me heeft gedaan door mijn vriend Édouard Manet te verdedigen, en dat u hem een beetje recht gedaan hebt. Er zijn alleen wel een paar kleine dingen die gerectificeerd moeten worden in de uitspraken die u heeft gedaan.
Over het algemeen wordt Mijnheer Manet gezien als een gek en een gestoorde man, maar hij is gewoon een heel trouwhartige man, heel eenvoudig, die er alles aan doet om redelijk te zijn, echter hij is helaas sinds zijn geboorte al beladen met het romantisme.
Het woord pastiche is niet goed gekozen. Mijnheer Manet heeft nog nooit een Goya gezien, mijnheer Manet heeft nog nooit een Gréco gezien. Mijnheer Manet heeft nog nooit de galerie Pourtalès gezien. Dat lijkt ongelooflijk voor u, maar het is waar.
Ik heb zelf met verbijstering die geheimzinnige toevalligheden bewonderd.
In de tijd waarin wij van dat prachtige Spaanse museum konden genieten, dat museum dat de stupide Franse Republiek aan de prinsen van Orléans heeft teruggegeven in haar misplaatste respect voor eigendomsrecht, was de heer Manet een kind en werkte aan boord van een schip.
Men heeft hem zo vaak gesproken over zijn patiches van Goya dat hij die Goya nu wel eens zou willen zien.
Het is wel zo dat hij Vélasquez heeft gezien, waar weet ik niet.
Betwijfelt u alles wat ik zeg? U betwijfelt dus of zulke verbazingwekkende geometrische parallellismen in de natuur kunnen voorkomen. Wel! Men beschuldigt mij ervan dat ik Edgar Poe imiteer!
Weet u waarom ik met zoveel geduld Poe heb vertaald?
Omdat hij op me leek. De eerste keer dat ik een boek van hem opendeed zag ik met angst en ontzetting, maar ook met vreugde niet alleen onderwerpen waar ik zelf van gedroomd had, maar ook zinnen die ik in mijn gedachten had gehad, en die twintig jaar daarvoor al door hem waren geschreven.
Et nunc, erudimini, vos qui judicatis ? ....... ! wees niet boos maar bewaar een mooie herinnering aan mij ergens in een hoekje van uw hersenen.
Telkens wanneer u Manet zal proberen te helpen, zal ik u bedanken.
Charles Baudelaire
Ik breng dit gekrabbel naar mijnheer Bérardi, zodat hij het aan u kan geven.
Ik zal de moed of liever het absolute cynisme dragen van mijn wens.
U mag mijn brief citeren, althans, enkele regels ervan.
Wat ik u verteld heb, is de pure waarheid.
AAN J. ROZEZ
Brussel, juni of juli 1864.
Geachte heer,
Ik kreeg van de heer Malassis een brief die gestuurd was door iemand die de wens kenbaar had gemaakt mijn Salons te willen hebben (1845 en 46) en de volgende artikelen: Delacroix, Ingres, Méthode.
De Salons zijn nergens te krijgen.
En de artikelen zijn verschenen in een krant die al is opgeheven, ik geloof Le Portefeuille.
Maar al dat gezoek hiernaar lijkt me futiel, omdat ik dit jaar al mijn kritiekartikelen hoop te verzamelen en in twee bundels onder te brengen.
Met de meeste hoogachting,
Ch. Baudelaire