Correspondentie Baudelaire. Aan George Sand. Parijs, dinsdag 14 augustus 1855.
Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode
AAN GEORGE SAND
Parijs, dinsdag 14 augustus 1855.
Mevrouw,
Ik heb een grote gunst aan u te vragen, en u kent mijn naam niet eens. Als het gaat om een moeilijke situatie, dan is het wel zeker de volgende, dat een onbekende duistere schrijver gedwongen is om een beroep te doen op de welwillendheid van een beroemd schrijver. Ik zou me nog bij u kunnen aanbevelen met de namen van een aantal van mijn illustere vrienden, maar wat heeft dat voor zin?
Ik denk dat het verhaal van mijn zaak beter is dan alles.
Bovendien denk ik dat een dienst aan een vrouw vragen altijd minder problematisch is dan aan een man, en wanneer het gaat om een vrouw aan een vrouw, dan is het geen vernedering meer, maar bijna een vreugde.
Ik hoop dan ook dat ik niet in onmin geraak bij u als ik u beken dat ik ondanks uw hoge literaire positie noch teveel gêne noch teveel verlegenheid voel wanneer ik me tot u richt.
Uw toneelstuk gaat in repetitie in het Odéon. Rouvière, één van mijn beste vrienden, en een zeer talentvol acteur, zal de hoofdrol spelen.
Er is een rol (de vrouw van Rouvière) die men in eerste instantie aan mejuffrouw Daubrun had toebedeeld. Herinnert u zich haar nog? Zij speelde een opmerkelijke rol in Claudie. Men was het er bijna over eens. Narrey wilde het, de toneelmeester stond er op, mijnheer Vaëz leek haar ook te willen. En Rouvière die heeft er verstand van, hij houdt bijna net zoveel van haar als ik. Mejuffrouw Daubrun zit in Nice, zij komt net uit Italië waar haar directeur failliet is gegaan.
Zij is bij la Gaîté weggevlucht voor niet alleen heel excuseerbare, maar ook heel lovenswaardige redenen. Hostein zei dat hij een boulevardtheater dat haar zou aannemen een proces zou aandoen, maar dat hij dat niet bij het Odéon zou doen. Mijnheer Narrey had de taak op zich genomen dit probleem op te lossen, en het kon eigenlijk ook beschouwd worden als opgelost.
Trouwens, om zoiets op te lossen zijn maar een paar uur nodig. Gisterochtend om tien uur kwam ik mijnheer Vaëz tegen die me vurig vroeg of alles was afgelopen. Ik zeg tegen hem dat Mejuffrouw Daubrun het aanneemt, maar dat zij een kleine, heel kleine salarisverhoging eist. Zo klein, Mevrouw, dat ik het u niet durf te vertellen.
Mijnheer Vaëz zegt tegen me dat ik om twee uur naar hem toe moet komen. Om twee uur had de heer Narrey de onaangename taak op zich genomen me te komen vertellen dat alles was afgebroken, dat iedere onderhandeling zinloos was, dat de dagen afliepen, etc.
Het is drie dagen van hier naar Nice, en ik geloof dat het Odéon pas weer op 15 september opengaat.
Moet ik u vertellen, mevrouw, hoe groot mijn vreugde was mejuffrouw Daubrun weer eervol in Parijs terug te zien, in een stuk van u, en de pijn en de ongelukken van het voorgaande jaar snel te herstellen in een theater dat bij haar past? Ik zei toen dat ik voor haar, zonder haar te raadplegen, de geboden voorwaarden zou accepteren.
Maar de deur van deze schuilplaats werd voor mij gesloten. Mevrouw, hierin is nergens sprake geweest van uw wens noch uw mening. En deze eenvoudige gedachte kwam in mij op als een kans op heil, en daarom ben ik u een brief gaan schrijven. Ik vraag u niet alleen om uw mening, een gunstige mening, maar ik verzoek u ook aan u als auteur, als de baas, om druk uit te oefenen waardoor de onbekende druk weggaat die ik niet heb kunnen vermoeden.
Ik smeek het u, als u tenminste niet van te voren vastgestelde plannen heeft, om iets naar die heren te schrijven, en in het bijzonder aan mijnheer Royer. U ziet het, mevrouw, ik ben net als die ongelukkigen, die ontevreden zijn over Cadi, en die overal de Sultan zoeken.
Zij rekenen op zijn goedheid en zijn gerechtigheid.
Of u nu met me instemt of me weigert, wilt u alstublieft wel zo vriendelijk zijn om het excentrieke middel wat ik heb durven gebruiken, te verbergen.
En nu zou het echt veel te dom zijn om het met u te hebben over mijn bewondering voor u, en mijn erkentelijkheid. Ik wacht uw antwoord met een zekere angst af.
Met het grootste respect, mevrouw,
Ch. Baudelaire.
Rue de Seine 27.
Als ik u maar aan het lachen zou kunnen krijgen door u een klein probleempje te vertellen waardoor ik drie uur heb getwijfeld om deze brief op te sturen, dan zou dat misschien in mijn voordeel zijn.
Ik wist uw adres niet, en absurd gezien had ik me ingebeeld dat Buloz het wel moest kennen.
Hij was drukproeven aan het corrigeren en toen hij uw naam hoorde, heeft hij me erg uitgekafferd. Bovendien wist ik niet hoe ik uw naam moest schrijven, Madame Sand, Madame Dudevant of Madame la baronne Dudevant?
Ik was zo bang dat ik u maar zou onbehagen!
Uiteindelijk dacht ik dat die laatste naam een belediging zou betekenen voor iemand met talent, en ik dacht dat u het liefste de naam zou hebben waarmee u in de harten en de gedachten van uw eigen eeuw regeert?
C.B.