Correspondentie Baudelaire, aan Hyppolite Tisserant. Parijs, zaterdag 28 januari 1854.

Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode

Vertalingen Vivienne Stringa.

AAN HIPPOLYTE TISSERANT
Parijs, zaterdag 28 januari 1854.

 

    Ik heb een brief van u gehad beste mijnheer Tisserant, waar een groot pak aan complimenten in staat. Maar u moet eerst wachten tot ik die verdiend heb.
We zullen later wel eens zien of er reden is voor mij om gelauwerd te worden.
Voor de rest voel ik heel goed aan dat ik mezelf enorm op de proef ga zetten, en dat is, dat moet wel gezegd worden, op uw aanraden gedaan.
Over een tijdje zal ik weten of ik in staat ben een goede dramabewerking te maken. Het is ook om deze reden overigens en ook om u op de hoogte te houden van hoe het met deze bewerking staat, dat mijn brief een beetje lang wordt.
Ik was al een paar dagen van plan u te schrijven, en ik stelde het elke dag uit.

    Laat mij u eerst iets vertellen waar ik heel graag van af zou willen zijn, want het komt heel dicht in de buurt van indiscretie, en ook al zijn wij beiden engelen, we zijn toch enigszins recent pas kennissen. Mijn artikelen, mijn ongelukkige artikelen, mijn vervloekte artikelen lijken in mijn handen steeds langer te worden, ik heb er nog een paar dagen werk aan, en ik kan niet van mijn bureau weg op straffe van het nog verder uitstellen van het tijdstip waarop ik van die zorg verlost ben en vooral van het tijdstip waarop ik een groot bedrag zal krijgen.
Maar nu is het zo dat ik geen stuiver meer in huis heb, letterlijk. 20 of 25 frank maken voor mij wanneer ik zo binnen zit opgesloten, een hele week. Het spreekt voor zich natuurlijk, dat indien dit voor uw eigen beurs niet teveel problemen geeft, ik u dat binnenkort weer teruggeef, misschien in de eerste dagen van februari, - en – als u heel erg aardig wilt zijn, - dan komt u het zelf naar me toebrengen in plaats van het aan deze man te geven, - en dan komt u gewoon bij mij op bezoek, - vooral indien u het geld niet heeft.
Wanneer men binnen moet blijven is een leuk bezoekje een van de beste afleidingen.

    Dan kom ik nu terug op ons plan waar ik heel veel waarde aan hecht. Ik zou heel graag willen dat wij heel goed met elkaar kunnen opschieten, - en ik voel dat ik u nodig zou kunnen hebben, en ik geloof dat u in bepaalde gevallen, beter dan ik dat kan, het mogelijke van het onmogelijke zult onderscheiden.

Hoewel het heel belangrijk is, - heb ik nog niet over de titel nagedacht;
- LE PUITS ? L’IVROGNERIE ? LA PENTE DU MAL ? etc.

    Toen ik over mijn onderwerp begon te dromen, was mijn voornaamste zorg: tot welke klasse en tot welk beroep moet de hoofdpersoon uit het toneelstuk behoren?

    Ik heb uiteindelijk een zwaar, triviaal en ruw beroep genomen. DE SCHULPER.

    Wat mij daartoe bijna gedwongen heeft is dat ik een lied heb waarvan de melodie vreselijk melancholiek is, en dat zou volgens mij een magnifiek effect hebben in het theater, als wij op het toneel een gewone werkplaats neerzetten, of vooral, als ik, omdat ik daar een enorme zin in heb, in de derde acte een decor maak van een lyrische aangeschotenheid of een zangarena.
Dat lied is zo bijzonder ruw. Het begint zo:

Rien n’est aussi-z-aimable,

Fonfru-Cancru-Lon-La-Lahira

Rien n’est aussi-z-aimable

Que le Scieur de Long.

 

Niets is zo aardig,

Fonfru-Cancru-Lon-La-Lahira

Niets is zo aardig

Als de Schulper.

 

    En wat er nog het beste aan is, is dat het bijna profetisch is, het kan La Romance du Saule worden van ons plebejisch toneelstuk.
Die zo aardige schulper gooit op het laatst zijn vrouw in het water, en dan zegt hij terwijl hij tegen de Zeemeermin praat (wat is dat trouwens raar!
Ik neem aan dat er sprake is van de golf, en het muzikale geluid ervan, want vóór deze plek zit er een lacune in volgens mij):

Zing, Zeemeermin, zing,

Fanfru-Cancru-Lon-La-Lahira

Zing, zeemeermin, Zing

Je hebt gelijk om te zingen,

 

Want je moet de hele zee drinken,

Fanfru-Cancru-Lon-La-Lahira

Want je moet de hele zee drinken,

En mijn kruim opeten!

 

    Ik moet iemand die hiermee bekend is schrijven en vragen om deze lacune op te vullen en om de melodie op te schrijven.

    Mijn man hier is een dromer, hij is lui, en hij heeft of hij gelooft meer verheven ambities te hebben boven zijn monotone beroep, en zoals alle luie dromers, wordt hij dronken.

    De vrouw moet knap zijn. Een voorbeeld van zachtheid, geduld en verstand.

    Het tafereel van La Goguette heeft als doel de lyrische instincten van het volk te tonen, heel vaak komisch en onhandig.

    Vroeger heb ik wel aangeschotenheden gezien, daar moet ik weer eens naar terug.
Of liever moeten wij daar samen eens heen gaan. Het is misschien zelfs mogelijk om er kant en klare proefmonstertjes poëzie te halen.
Bovendien levert dat tafereel ons een verpozing in die jammerlijke nachtmerrie.

    Ik wil u hier nu niet een gedetailleerd scenario geven, want over een paar dagen maak ik er een volgens de regels, en dan moet u die maar zo analyseren dat ik geen klungeligheden maak.
Vandaag geef ik u alleen maar wat aantekeningen.

    De twee eerste bedrijven worden ingevuld met scènes van misère, werkloosheid, echtelijke ruzies, dronkenschap en jaloezie.
Zo meteen zult u het nut van dit nieuwe element zien.

    Het derde bedrijf, La Goguette, waarin zijn vrouw van wie hij gescheiden leeft, ongerust is en hem komt ophalen.
En daar ontfutselt hij haar een afspraak voor de volgende avond, ZONDAG.

    Het vierde bedrijf. De misdaad, goed voorbereid, met goed voorbedachten rade. Hoe die wordt uitgevoerd zal ik u met zorg vertellen.

    Het vijfde bedrijf. (In een andere stad.) de ontknoping, dat wil zeggen het verklikken van de schuldige door zichzelf, onder druk van een obsessie. – Hoe vindt u dat?
Hoe vaak werd ik niet geraakt door dergelijke gevallen toen ik La Gazette des tribunaux las!

    U ziet hoe simpel dat drama is. Geen ingewikkeld plot, geen verrassingen. Alleen maar het verloop van een zonde, en de opeenvolgende resultaten van een situatie.

Ik introduceer twee nieuwe personages:

    Een zuster van de schulper, schepsel dat houdt van linten, sieraden van 25 stuivers, uitspanningen en danslokalen; kan de christelijke deugdzaamheid van haar schoonzus niet begrijpen.
Het is het voorbeeldtype van vroegtijdige Parijse perversiteit.

    Een jonge man, nogal rijk, met een verhevener beroep, erg verliefd op de vrouw van onze arbeider, maar wel eerlijk en hij bewondert deze deugd.
Hij slaagt er in om af en toe wat geld in het huishouden te stoppen.

    En zij, ondanks haar machtige geloof, onder druk van de lijdensweg die haar man haar oplegt, denkt ze af en toe een beetje aan die man, en ze kan het niet helpen dat ze droomt van het zachtere, rijkere, waardiger leven dat ze met hem zou kunnen leven.
Maar ze verwijt zichzelf dat zij deze gedachte heeft, als een misdaad, en zij strijdt tegen die neiging: - hier zit volgens mij een dramatisch element. – U zult het al wel geraden hebben dat onze arbeider met vreugde de smoes van zijn buitensporige jaloezie zal aangrijpen om zich achter zichzelf te verschuilen dat hij het zijn vrouw voornamelijk kwalijk neemt dat zij zich er zo bij neerlegt, dat ze zo lief is, zo geduldig is, zo deugdzaam is. En toch houdt hij van haar, maar de drank en de armoede hebben zijn verstand al danig vernietigd.
Bovendien moet er rekening mee worden gehouden dat het theaterpubliek niet bekend is met de heel fijne misdaadpsychologie, en dat het heel moeilijk zou zijn geweest om hen een afschuwelijke daad zonder voorwendsel te laten begrijpen.

    Buiten deze personages hebben we alleen wat bijrollen: misschien een arbeidersgrapjas en een slechterik, minnaar van de zuster; meisjes, vaste bezoekers van hekken, cabaret, stamgasten van een kroeg, matrozen, politieagenten.

    Dan nu de misdaadscène. – Let wel, die is al wel met voorbedachten rade beraamd. De man komt als eerste op de afspraak.
De plaats is door hem uitgekozen. – Zondagavond. Donkere weg of vlakte. In de verte orkestgeluiden van een volksbal. Duister en melancholiek landschap van de omgeving van Parijs.
Liefdesscènes, zo triest als maar kan, tussen die man en zijn vrouw; hij wil vergeven worden, hij wil dat hij van haar weer bij haar terug mag komen en bij haar mag komen wonen. Nog nooit had hij haar zo mooi gevonden. Hij wordt oprecht vertederd. Ze lopen voorbij, lopen weg, lopen weer langs. Het toneel kan zo één of twee keer leeg blijven – wat naar men zegt tegen de regels is; maar dat kan me niet schelen; ik denk juist dat zo’n leeg toneel, met een eenzaam nachtelijk landschap het lugubere van het effect kan verhogen.
Hij wordt bijna weer verliefd; hij verlangt, smeekt, - en de bleekheid en haar magerheid maken haar interessanter en zijn bijna opwekkende middelen. Het moet zo zijn dat het publiek gaat raden wat er gaande is.
Ondanks dat de arme vrouw ook haar oude liefde weer aangewakkerd voelt, weigert ze aan deze wilde passie toe te geven op zo’n plek. – Deze weigering irriteert de echtgenoot en hij wijt deze kuisheid aan het bestaan van een overspelige relatie of aan de bescherming van een minnaar.
Ik moet er nu een einde aan maken, maar ik zal daar nooit de moed voor kunnen opbrengen, - ik kan het niet ZELF doen.
Dan krijgt hij een geniaal idee – wel vol lafheid en bijgeloof - .

    Hij doet net alsof hij zich niet lekker voelt, wat niet zo moeilijk is omdat zijn echte emoties hierbij goed helpen;
Kijk, daar, aan het eind van dit weggetje, links, - daar zul je een perenboom (of appelboom) zien staan, - haal daar een vrucht voor me”.
(Overigens kan hij ook een ander voorwendsel vinden – ik werp deze zomaar al denkende op papier.)

    De nacht is heel donker, de maan zit verborgen.  Zijn vrouw is weggedoken in de duisternis, dan staat hij op van de steen waar hij op was gaan zitten, en hij drukt zijn oor tegen de grond:
“bij de gratie Gods! Als zij ontsnapt, des te beter, - als zij er in valt, dan is het God die haar veroordeelt.”

    Hij heeft haar een weg aangewezen waar zij een put moet vinden, bijna gelijk met de grond.

    Men hoort het geluid van een zwaar lichaam dat in het water valt, maar eerst voorafgegaan door een schreeuw, - en de schreeuwen houden aan.

    Wat moet ik doen? Er kunnen mensen aankomen, - ik zou langs kunnen komen, en dan zal ik voor de moordenaar doorgaan. – trouwens, ze is toch al veroordeeld. – “Ah! Maar de stenen! De stenen aan de rand van de put!

    Hij rent weg en verdwijnt.

    Leeg toneel.

    Naarmate het geluid van vallende stenen sterker wordt, nemen het geschreeuw af. Dan houdt het op.

    De man verschijnt weer: “ IK BEN VRIJ! Arm engeltje, ze zal wel flink geleden hebben!”

    Dit alles moet van tijd tot tijd onderbroken worden door het orkestgeluid in de verte. Aan het eind van de akte komen groepjes zingende dronkenmannen en snolletjes terug over de weg, waaronder ook de zus.

Dan nu in het kort de uitleg van de ontknoping.

    Onze man is gevlucht. We bevinden ons nu in een zeehaven; hij denkt er over om zich als matroos aan te melden. – Hij drinkt verschrikkelijk: herbergen, matroostaveernes, - muziektaveernes. Dit idee: Ik ben vrij, vrij, vrij, is een fixatie, een obsessie geworden. Ik ben vrij,  - ik ben veilig -  niemand zal het ooit te weten komen. En omdat hij steeds drinkt, en hij vreselijk drinkt sinds enkele maanden, wordt zijn wilskracht steeds kleiner, - en het idée fixe komt tenslotte tevoorschijn omdat hij enkele woorden hardop uitschreeuwt. Zodra hij dat bemerkt, probeert hij dat te verstikken door drank, wandelen, rennen; maar door zijn vreemde uiterlijk trekt hij de aandacht, - een man die altijd rent heeft natuurlijk iets gedaan. Hij wordt aangehouden; dan – met een rapheid van spreken, een vurigheid, een buitengewone hoogdravendheid en met een extreme precisie, - heel snel, heel erg snel, alsof hij bang is dat hij geen tijd genoeg heeft om het af te maken, - vertelt hij zijn hele misdaad. – Dan valt hij flauw. Politieagenten pakken hem op en dragen hem naar een rijtuig.

    Dat is heel fijnzinnig, nietwaar? En heel subtiel? Maar het moet absoluut begrepen worden. Toegegeven, het is echt heel erg. Men kan het kleine zusje ook weer het toneel op laten komen in zo’n huis van ontucht en orgieën voor matrozen.

Nog iets: staat u sterk ten opzichte van uw directeuren?

Is het waar dat Royer zijn heimelijke samenwerking verplicht stelt?

Dan zou ik dat niet accepteren.

Geheel de uwe. Mijn verschrikkelijke geldnood zal u bedanken met mijn activiteit.

Ch. Baudelaire.

U moet mij uw opmerkingen hierover maar schrijven. Ik ben geheel bereid om het werk te verdelen in meerdere taferelen die kort zijn, in plaats van de onpraktische verdeling van vijf lange akten.

C.B.

Vernietig mijn brief niet, want hij kan ons in bepaalde gevallen van dienst zijn als notitie of memento.

  Inhoudsopgave     Volgende brief