Correspondentie Baudelaire, aan madame Aupick. Parijs, 31 januari 1854.
Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode
AAN MADAME AUPICK
Parijs, 31 januari 1854.
Ik wilde je al sinds een paar dagen een lange brief schrijven, want ik heb je een aantal dingen te vertellen, maar elke dag brengt zoveel dingen met zich mee, dingen te doen, problemen en bezigheden, dat ik het steeds uitstelde, en ik het nu ook weer moet uitstellen. Er is me iets heel gelukkigs overkomen, wat over een tijdje grote gevolgen kan gaan hebben, dat vertel ik je nog wel. Maar ik ben ook al zo vaak de mooiste gelegenheden van de wereld misgelopen, dat we ons ook weer niet té druk moeten maken.
Ik kan je dan ook wel in een paar woorden vertellen waar het om gaat: het is een groot toneelstuk in vijf akten voor L’Odéon over misère, dronkenschap en misdaad.
Maar nu is het zo dat ik mijn scénario nog niet aan de directie heb laten lezen. Maar de hoofdrolspeler van dat gezelschap heeft, om het zo maar eens te zeggen, geëist dat ik dat voor hem schrijf, en de waarheid is dat ik me aan die constructie van die grote machine onttrokken heb met een handigheid die ik van mezelf helemaal niet kende.
Maar ik moet me nu geen illusies maken. Ik moet nu het stuk gaan schrijven, en dan is er nog de directeur, en dan nog de censuur, en dan nog mijnheer ***, dat is een bruut. Gelukkig maar dat de betreffende acteur succes heeft, bovendien staat hij op zeer goede voet met de autoriteiten – althans, dat dacht ik geraden te hebben, en hij heeft me toch maar verzekerd dat mijn werk heel goed in elkaar zat.
Alsjeblieft, laat mijn loopjongen niet wachten op je, schrijf me maar een andere keer terug. Trouwens, ik zal je morgen schrijven als ik je de kwitantie terugstuur, ik wacht op deze loopjongen om hem naar een krant te sturen met een artikel, en ik moet ook nog naar Neuilly. Geef hem gewoon alleen maar die 40 frank.
Tot morgen, veel liefs.
Charles.