Correspondentie Baudelaire, aan madame Aupick. Parijs, 6 februari 1854.
Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode
AAN MADAME AUPICK
Parijs, 6 februari 1854.
Lieve moeder,
Zonder enige vorm van discussie, moet ik koste wat kost – koste wat kost – hoor je dat goed? Koste wat kost, - vandaag nog, een bedrag van tweehonderd frank hebben. Ik heb dat net aan meneer Ancelle gevraagd. Het ging er niet om deze op jou te hypothekeren, het ging erom die door een krant aan hem terug te betalen aan het einde van de maand.
Hij is bang, hij twijfelt. Maar met een briefje van jou zal hij niet twijfelen. Geef me dus een briefje voor hem, snel, snel, en ga niet twijfelen, en schrijf me geen jeremiades.
Ik ben al twee dagen op pad in een rijtuig op jacht naar dat geld, en ik heb die kwitantie niet bij me die ik je vier dagen geleden zou opsturen. Nogmaals, het terugbetalen van dat geld gaat je niet aan.
Mijnheer Ancelle krijgt dat geld voor mij op 5 maart. Maar ik heb alleen wel jouw goedkeuring nodig, niet iets anders.
Ik schrijf deze brief aan zijn tafel, en ik ga zo direct deze brief de wijk in brengen.
Als ik dat geld niet krijg, dan weet ik helemaal niet wat er gaat gebeuren met me, dan moet ik al mijn boeken maar verbranden, en me nergens meer mee bezig houden, en mijn ogen sluiten voor de gevolgen.
Ik weet dat ik je hart openscheur, en dat ik je met dit soort brieven schrik aanjaag.
Maar met de zorgen waarin ik zit, kan ik je de uitleg niet schrijven die ik je wilde sturen een paar dagen geleden. Ik wacht op je antwoord zodat ik terug kan naar Neuilly.
C. Baudelaire.
Alles wat ik aan het begin van de maand ontvangen heb is gebruikt voor het betalen van schulden: ik heb mijnheer Ancelle er het bewijs van gegeven.
Ik heb net in het rijtuig nagedacht, en ten eerste was het vandaag jouw maandag. Ik smeek je om desalniettemin toch te denken aan mijn urgentie, en al je conversaties te staken.
Zie je nu wel dat het om iets heel ergs gaat.
Ten tweede desnoods, in het uiterste geval, kan ik vandaag misschien wel mijn zaken regelen, niet met 200 frank, maar met het ordinaire bedrag van 120 frank. Je brief aan mijnheer Ancelle moet wel verzegeld zijn, of anders, als hij aan mij is gericht, moet hij zo gemaakt zijn dat ik hem zelf naar hem toe kan sturen, zonder dat ik in zijn bijzin weer allerlei persoonlijke verwijten moet aanhoren.
Mijn andere brief zal je voorlopig voldoende verklaringen geven. Red mij eerst voor alles.
C.B.