Correspondentie Baudelaire, aan Madame Aupick. Parijs, donderdag 18 mei 1854
Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode
AAN MADAME AUPICK
Parijs, donderdag 18 mei 1854.
Ik weet volledig zeker dat ik je vandaag een boodschappenjongen kan sturen zonder je die nerveuze ongerustheid te geven die je op maandag zo irriteren.
Als de loopjongen je niet thuis treft, dan laat hij deze brief achter.
Als hij je wel treft, laat me dan weten of je me vandaag wil komen opzoeken, dat het aangenaam voor je is.
Ik ga alleen even weg om boeken te halen die ik op het kantoor van Le Siècle had achtergelaten, in de wijk Montmartre – dat kost me niet meer dan drie kwartier. Mocht je net rond die tijd komen, dan kun je zonder ongeduld bij me thuis wachten. Er liggen boeken op mijn tafel.
Als je niet kunt komen, vertel me dan wanneer je wel kunt. Dan kun je in dat geval wat geld geven.
Deze man ken ik, ik heb hem al eens eerder geld toevertrouwd.
Sinds enkele dagen woon ik in de rue de Seine 35, in het Hotel du Maroc. Hier zit ik heel goed. De charme van de vochtigheid van de begane grond, van een kooi die al het geluid opvangt, van een vijandige omgeving, van onophoudelijke bezoek en tenslotte van de luiheid en nietsdoen IS AFGELOPEN. Ik hoef niet meer iedere dag geld op zak te hebben en twee keer per dag de deur uit te gaan om te eten.
Ik heb hier conventies aangenomen die niet verder kunnen gaan dan ongeveer 140 frank per maand – uitgaven voor het wonen en het eten.
Eergisteren, de 16e, ben ik 1000 frank gaan vragen bij een van de eigenaren van Le Constitutionnel . Hij antwoordde me dat hij me inderdaad een hoog voorschot had beloofd voordat er gedrukt zou worden, maar omdat uit mijn eigen bekentenis bleek dat het werk niet gedaan was, en de persoon die belast was met het redigeren van de verkooptermen, de prijs per regel etc, hem nog geen oordeel had gegeven, zag hij zich verplicht me te laten wachten. Ik had daar niets op te antwoorden, ik moest me er maar bij neerleggen en doorgaan met werken, en degene die als tussenpersoon dient blijven kwellen.
Ik zou heel erg graag wat nieuw linnengoed willen kopen, ik heb daar een groot gebrek aan, en ook wat geld naar Jeanne sturen, die ik 300 van die 1000 frank had willen geven. En ik zou haar dat de 16e geven.
Ik ga er van uit dat jij die 40 frank van de volgende maand (9juni) meebrengt. Ik ga 20 frank voor mezelf gebruiken, en ik stuur 20 frank naar haar, en dan zal ik haar smeken om niet gek te worden.
Ik heb haar verboden om me hier te komen opzoeken, en dat deed ik door een afschuwelijk gevoel van hoogmoed.
Ik wil niet dat men een vrouw van mij arm, ziek en slecht gekleed ziet, die men vroeger kende als knap, gezond en elegant.
Als die man je niet treft, dan kun je me een brief sturen in de namiddag.
Maar al die briefjes en al die boodschapjes zijn niet wat ik wil: ik wil je liever zien.
Het gaat nu om het toneelstuk voor La Porte-Sainte-Martin.
Charles.