Correspondentie Baudelaire, aan Madame Sabatier. Parijs, maandag 8 mei 1854.
Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode
AAN MADAME SABATIER
Parijs, maandag 8 mei 1854.
Al een hele tijd geleden, madame, een hele tijd geleden zijn deze verzen geschreven. Altijd weer diezelfde betreurenswaardige gewoonte, dromerij en anoniem.
Komt het door de schaamte voor dat belachelijke anonieme, of door angst dat deze verzen slecht zijn, en dat de behendigheid niet goed aansloot op de hoogte van de gevoelens, dat ik dit keer zo twijfelend en verlegen ben?
Ik heb er totaal geen idee van.
Ik ben zo bang voor u, dat ik altijd mijn naam voor u verborgen heb gehouden, omdat ik dacht dat een anonieme adoratie – die uiteraard ridicuul is voor al die mondaine materiële bruten die wij over dit onderwerp zouden kunnen raadplegen – uiteindelijk toch wel bijna onschuldig was en niets kon verstoren, niets in de war brengen, en was oneindig meer superieur in moraliteit dan een onnozele, ijdele rokkenjacht, dan een directe aanval op een vrouw die haar affectie al geplaatst heeft, en wellicht ook haar plichten.
Is het niet zo dat u – en ik zeg dat met een beetje hoogmoed – niet alleen een van de meest geliefde schepsels, maar ook de meest gerespecteerde van allen bent? Ik wil u daar graag een bewijs van geven.
U mag er om lachen, heel hard, als u dat leuk vindt, maar praat er niet over. Zult u het niet heel logisch, gewoon en menselijk vinden dat een man, die erg verliefd is, de gelukkige minnaar haat, de bezitter? Dat hij die inferieur vindt, en choquerend?
Welnu, enige tijd geleden wilde het toeval dat ik nu juist diegene tegenkwam.
Hoe kan ik het u duidelijk maken, - zonder humor, zonder uw gemene gezicht, dat altijd vol zit met vrolijkheid, aan het lachen te maken – hoe gelukkig ik was een man te zien die aardig was, een man die u zou kunnen behagen. Mijn hemel! Benadrukken zoveel subtiliteiten de dwaasheid niet?
Om het af te maken, om u mijn stiltes te verklaren, mijn hartstochten, hartstochten die bijna godsdienstig zijn, zal ik u vertellen dat wanneer mijn wezen gerold zit in het duister van zijn natuurlijke gemeenheid en dwaasheid, hij dan serieus over u droomt.
Uit die opwindende en zuiverende dromerij wordt meestal een gelukkig incident geboren.
U bent voor mij niet alleen de meest aantrekkelijke vrouw van alle vrouwen, maar ook het liefste en meest kostbare bijgeloof.
Ik ben een egoïst, ik gebruik u. Dan nu mijn armzalige prul.
Wat zou ik gelukkig zijn indien deze hoge opvattingen van de liefde een kansje hadden om goed ontvangen te worden in een geheim plekje van uw adorabele gedachten! Dat zal ik nooit te weten komen.
Aan de zeer Geliefde, aan de zeer Schone
Die mijn hart met licht vult,
Aan de Engel, aan het onsterfelijke Idool,
Verlossing in de Onsterfelijkheid!
Zij verspreidt zich in mijn leven
Als met zout doordrenkte lucht,
En in mijn onverzadigde ziel
Giet zij de smaak der Eeuwigheid.
Een altijd fris zakje dat parfumeert
De sfeer van een verkleinde lieve,
Een altijd gevuld wierookvat dat rookt
In het geheim doorheen de nacht,
Hoe, integere geliefde,
Jou te uiten met waarheid?
- Muskuskorrel die onzichtbaar ligt,
Diep in mijn Eeuwigheid!
Aan de zeer Goede, aan de zeer Schone,
Die mij vreugde en gezondheid schonk,
Verlossing in het Eeuwige Leven,
In de Eeuwige Wellust!
Vergeef mij, meer vraag ik niet.