Correspondentie Baudelaire, aan Malassis. Parijs, zaterdag 25 april 1857.
Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode
AAN AUGUSTE POULET-MALASSIS
Parijs, zaterdag 25 april 1857.
Beste vriend,
Ik heb daarnet uw verbazingwekkende brief ontvangen en het duurde een tijd voordat ik die goed kon begrijpen, en ondanks al die mooie protesten waarvoor ik u zeer erkentelijk ben, heeft de brief me laten zien dat onze relatie vanaf nu veranderd is.
- Van ons twee ben ik uiteraard degene die daar het meest door is aangedaan. Maar mijn karakter leent zich voor elke vorm van grootheid, zelfs voor berusting.
– Ik rekende er op om u om nog een gunst te vragen (les Poèmes nocturnes) die na les Coriosités gemaakt gaan worden, maar dat nieuwe plan gaat dus nu in de prullenmand.
Het vel dat u van me eist, dat heeft u.
Hierover verzoek ik u (natuurlijk is daar nog tijd voor) om in één van de laatste Spleen verzen, er één naar voren te verplaatsen naar een plek vol met nieuwe correcties, naar
L’ennui, fils de la morne incuriosité,
L’ennui, fruit de la morne incuriosité,
Deze correctie die nogal kinderlijk lijkt, heeft grote waarde voor mij.
Uw strokenproeven gaan morgen op de post. Maar u weet dat de post op zondag niet zo werkt als op de andere dagen.
– Het is dus heel goed mogelijk dat u die pas maandagavond of dinsdagochtend ontvangt.
Wilt u welwillend zijn voor deze vertraging van twaalf uur.
De drie lacune-stukken van het boek Curiosités komen eraan (Moniteur, Revue Française, Artiste). Als u wilt dat ik begin met het herstelwerk van het begin van het boek, dan zal ik dat doen.
Théophile Gautier denkt momenteel dat ik in Alençon ben.
Ik wilde u inderdaad komen opzoeken, zodra het laatste feuilleton verschenen was.
Ik wilde bij u hetzelfde gaan doen als bij Le Moniteur, logeren ofwel in een hotel, ofwel in uw drukkerij, en, met mijn besluit om met maar één ding tegelijk bezig te zijn, zou ik werken met de dag totdat alles af is.
Verschillende combinaties van redenen verhinderden me te vertrekken.
Théophile vroeg me een tijdje geleden of u bereid zou zijn om Le Roman de la momie te drukken.
Ik heb u daar niets over geschreven omdat ik dacht dat ik naar Alençon zou komen.
– Hij hecht veel waarde aan dat boek, en hij had me opgedragen het u te vertellen dat de liefdesperikelen van het scharreltje, al het onnozele vrolijke gedoe van het boek eruit gehaald zouden worden, en dat de algehele toon van het boek omgezet zou worden naar de archaïsche plechtigheid van het begin.
– Op het laatst vroeg ik hem hoe hij dacht de handelen met u.
Hij antwoordde me dat datgene dat hem zich tot u deed richten, was de hoop om een puurheid en typografische toegewijdheid te zien in een boek dat door hem vertroeteld was, en dat voor wat de prijs aangaat hij van u verlangde dat u de clausules van huize Hachette zou uitvoeren, 1200 frank voor 4000 exemplaren, zelfs 4500, zelfs meer nog.
Ik antwoordde hem dat het enige probleem uw beperkte oplagen waren. Daar wierp hij tegenin dat u, als u dat goed leek, uw oplagen in vier keer zou kunnen uitvoeren, clicheren, omwerken, naar uw wens, maar hij stond er wel op dat getal van minstens 4000 exemplaren te hebben.
Het bedrag in kwestie, verdeeld over 4000 exemplaren, staat gelijk aan uw prijs over 1000 of 1200 exemplaren.
Er is voor u dus maar één zorg, en dat is of u voor zeker een dergelijke oplage kunt maken.
Ik hoop dat u begrijpt dat gezien mijn relaties met Théophile en de diensten die ik hem schuldig ben, het pijnlijk voor me zou zijn om zelf een weigering aan hem te vertellen.
U kunt hem schrijven, en wees ervan overtuigd dat hij voldoende verstand heeft om alles te begrijpen.
– Wat me heeft aangemoedigd om deze onderhandeling op me te nemen, is dat u zo lovend sprak tegen mij over zijn werk.
Geheel de uwe.
Ch. Baudelaire.