Correspondentie Baudelaire, aan Mme Aupick. Parijs, 26 november 1856.
Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode
AAN MADAME AUPICK
Parijs, woensdag 26 november 1856.
Lieve moeder,
Ik heb u niet teruggeschreven aan het begin van deze maand, omdat uw brief te wreed was, echt veel te wreed.
U heeft een veel te grote behoefte om altijd maar over wijsheid en redelijkheid te praten, en mondaine wijsheid.
Vandaag verzoek ik u dringend om me via Ancelle een heel klein bedragje te verschaffen, heel erg urgent, onmiddellijk.
Mijn hele jaar is nu al op, en ik durf me niet tot hem te wenden zonder een briefje van u. Het gaat om 80 frank, stuur me een briefje voor 100.
Ik weet niet echt of ik wel op u kan rekenen, maar goed, ik word minder ongerust als ik u schrijf.
Ik schrijf u pas een bedankbrief na 5 december, als ik u het boek toestuur.
Ik denk nu te kunnen beweren dat met het eind van dit jaar, de wreedste van alle jaren, een gedeelte van mijn kwellingen en problemen verdwijnen zullen.
Dit jaar zal op een aangename manier eindigen. De eerste drie maanden van het volgende jaar zullen nog gevuld zijn met literatuur.
En in het voorjaar zal ik naar Engeland gaan voor een missie die te maken heeft met de Kunst.
Het gaat om iets dat vergelijkbaar is met wat u mij vroeger en keer beloofd heeft te gaan doen met Mejuffrouw de Mirbel (die mij tussen twee haakjes heeft bedrogen) – en ik dit keer zal ik mijn zaakjes dan ook alleen gaan doen.
– Volgende maand zal ik ongetwijfeld de minister gaan zien.
Ik smeek u, ik moet een briefje van u hebben vrijdagochtend.
Ik omhels u.
CHARLES.