Correspondentie Baudelaire, aan Mme Aupick. Parijs, 9 januari 1856.

Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode

Vertalingen Vivienne Stringa.

AAN MADAME AUPICK
Parijs, 9 januari 1856.

 

     Lieve moeder, ik ben er van overtuigd dat u gedacht hebt dat ik zou vergeten u een aantal bedankwoordjes te schrijven – nee - de waarheid is dat ik overstelpt was met problemen en zorgen, door dit geforceerd zwerven ben ik weer veel tijd verloren, en zodra ik me weer wat veiliger voelde moest ik dat gemiste werk natuurlijk weer opvullen.
Enfin, en voor de eerste keer sinds lange tijd heb ik weer lang met zekerheid kunnen werken – maar ik vergat u te zeggen dat de echte reden waarom ik zo laat was is dat ik u bij deze brief het eerste deel van mijn boek wilde opsturen. Maar er is vertraging, en altijd weer vertraging.
Mijn boekhandelaar krijst als een hondsdolle om de uitgaven die ik de drukkerij laat maken, en om mijn traagheid.
Maar ik ben vastbesloten om het altijd zo te doen, dat wil zeggen mijn eigen wil – literair  gezien dan. Maar goed, over drie dagen kan ik dan toch beginnen met het tweede deel.
Ik moest Ancelle vanochtend zien, ik heb besloten u te schrijven.
Zodra mijn omslagen zijn gemaakt, stuur ik u een exemplaar, en later, als ik zoals ik hoop enkele exemplaren op mooi papier kan krijgen, dan stuurt u mij die terug in ruil voor een nieuwe. Zodra het tweede deel af is – en die zal me geen vier maanden kosten, maar slechts één maand, - dan zal ik regelmatig gaan werken voor la Revue des Deux Mondes.

     U wilde dat ik de lange brief die u aan Ancelle had geschreven zou lezen. Ik heb hem gelezen, en, om u de waarheid te vertellen, ik denk dat Ancelle, die me begint te kennen, bang was dat ik me beledigd zou voelen.
Maar ik heb een beetje meer gezond verstand dan hij denkt, en als er twintig maal meer moederlijke details in hadden gestaan, dan zou ik daar niet minder om geraakt hebben gevoeld. Wat echte poëten eigen hebben – vergeef me deze lichte opwelling van trots, dat is de enige die ik mag hebben – is dat zij buiten zichzelf kunnen treden, en geheel andere karakters kunnen begrijpen.

     Één passage, en ik weet zeker dat u over dit onderwerp een antwoord verwachtte,  heeft me bovenmatig verbaasd, - zowel vanwege de laattijdigheid van de gevoelens die daar uitspreekt, als door de bizarheid ervan: ik bedoel datgene wat te maken heeft met mijn broer. Mijn broer heeft me diep gekwetst in twee omstandigheden, een daarvan kent u, de andere kent u niet.
– De misdaad van mijn broer heet domheid, niets meer, - maar dat is veel.
– Ik zou nooit gedacht hebben dat er bij u de gedachte zou kunnen opkomen om mij raad te geven omtrent dit onderwerp.
– Ik heb liever gemene mensen die weten wat ze doen, dan brave domme mensen. Mijn afstoting jegens mijn broer is zo heftig, dat ik mezelf niet eens wil afvragen of ik een broer heb.
Er is niets kostbaarder op de wereld dan de poëtische geest, en de edelheid van gevoelens. Zijn politieke en wetenschappelijke onbenulligheid, zijn spottende mening over vrouwen, waarvoor je op zijn minst eerst bewezen galanterie moet hebben, of anders passie, maar alles, echt alles maakt hem tot vreemdeling bij mij.
Moet ik u nu nog zeggen dat als er zich een gelegenheid van een onverwacht karakter voordeed, dan zou ik niet alleen niet in staat zijn om mijn broer schade aan te brengen, maar ook nog minder hem ook maar het kleinste verdriet aan te kunnen doen?
– Dat is geen vriendschap, dat is het zuivere gevoel van fatsoen bij mij.

     Laat me u omhelzen, en u opnieuw mijn dank uit te brengen, zo regelrecht oprecht en gemeend, als u zich maar kunt inbeelden.

     Ik woon: rue d’Angoulême-du-Temple.
– Ik schrijf u vast een briefje bij het opsturen van het boek in kwestie.
– Ik had u een biografie van een van mijn vrienden gestuurd, die door mij was geschreven, en een vreselijk artikel over mij - Ancelle zei me dat u niets ontvangen had.
– Dat is vreemd.

Charles.

  Inhoudsopgave     Volgende brief