Correspondentie Baudelaire, aan Mme Aupick. Parijs, 9 juli 1857.

Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode

Vertalingen Vivienne Stringa.

AAN MADAME AUPICK
Parijs, 9 juli 1857.

 

     Ik verzeker u dat u geen enkele ongerustheid over mij hoeft te hebben. Maar u maakt mij juist zeer ongerust en deze laatste brief die u mij gestuurd heeft, vol met droefheid, zal me niet kunnen kalmeren.
Als u zich zo laat gaan, dan zult u ziek worden, en dan zal dat voor mij het ergste ongeluk zijn en ook het meest onverdraaglijke van alle ongerustheden.
Ik wil niet alleen dat u wat afleiding zoekt, maar ook dat u van wat nieuwe dingen kunt gaan genieten. Ik vind eigenlijk dat mevrouw Orfila een heel verstandige vrouw is.

     Voor wat betreft mijn stilzwijgen, zoek daar geen andere reden voor dan in weer zo’n lusteloosheid, die mij soms, tot mijn grote schande, overvalt, en die mij niet alleen verhindert om te werken, maar ook om aan mijn meest simpele plichten te voldoen. Bovendien wilde ik u tegelijkertijd een brief schrijven, u uw misboek en mijn boek met poëzie sturen.

     Het misboek is nog niet helemaal af. De arbeiders, zelfs de meest intelligente, zijn zo dom dat er nog een paar dingen gerectificeerd moesten worden. Het heeft me wel wat inspanning gekost, maar u zult tevreden zijn.

     Voor wat betreft les Poésies (die twee weken geleden is verschenen), die wilde ik in eerste instantie niet aan u laten zien. Maar als ik er beter over nadenk, dacht ik dat u toch wel van dit boek zou horen, op zijn minst al in de verslagen die ik u zou opsturen, en de schaamte van mijn kant zou minstens net zo fel zijn als de preutsheid van uw kant.
Ik heb zelf zestien exemplaren ontvangen op gewoon papier, en vier op nerfpapier. Ik heb er van die laatste één voor u gereserveerd, en het feit dat u die nog niet ontvangen heeft, is omdat ik hem u gebonden wilde sturen. – U weet dat ik de literatuur en de kunsten altijd alleen maar heb beschouwd als iets dat een doel nastreeft dat vreemd is aan de moraal, en dat ik genoeg heb aan de schoonheid van het ontwerp en de stijl. Maar dit boek, met als titel: Fleurs du Mal, - zegt alles, en is bekleed, dat zult u zien, met een sinistere en koude schoonheid ; het is gemaakt met woede en geduld. Daarbij, het bewijs van zijn positieve waarde zit in al het slechte wat men er over zegt. Het boek maakt de mensen woest.
– Voor de rest, ik was zelf zo verschrikt over de afschuw die ik zou opwekken, dat ik er een derde heb afgehaald bij de proefdrukken. Men weigert me alles, de geest nieuwe dingen uit te vinden en zelfs mijn kennis van de Franse taal. Al die imbecielen kunnen me niet schelen, en ik weet dat dit boek met al zijn kwaliteiten en gebreken, zijn weg zal weten te vinden in de herinnering van de geletterde mensen, naast de beste poëzie van V. Hugo, van Th. Gautier en zelfs van Byron.
– Een goede raad echter: omdat u met de familie Émon woont, laat het boek niet in de handen komen van Mejuffrouw Émon. Voor wat betreft de pastoor, die u ongetwijfeld bij u thuis ontvangt, aan hem mag u het wel laten zien. Hij zal denken dat ik verdoemd ben, en zal dat niet aan u durven te vertellen.
– Men had het gerucht verspreid dat ik vervolgd zou worden, maar dat zal niet gebeuren. Een regering die de vreselijke verkiezingen van Parijs op de schouders heeft, heeft geen tijd om een gek te gaan vervolgen.

     Duizend maal vergeving voor al die kinderachtige ijdelheid. Ik had er echt aan gedacht om naar Honfleur te komen. Maar ik durfde er niet met u over te praten.
Ik had eraan gedacht om mijn luiheid uit te laten branden, en om die voor eens en voor altijd uit te laten branden aan zee, door hard te gaan werken, ver van alle frivole bezigheden, ofwel aan mijn derde boek van Edgar Poe, of aan mijn eerste drama, waar ik toch een keer aan moet beginnen, zo goed en zo kwaad als het gaat.

     Maar ik heb werk te doen dat niet gedaan kan worden op een plek zonder bibliotheek, zonder prenten, of zonder musea.
Ik moet voor alles de kwestie oplossen van

Les Curiosités esthétiques,

Les Poèmes nocturnes,

 En Les Confessions su Mangeur d’opium.

     Les Poèmes nocturnes zijn voor La Revue des Deux Mondes. Le Mangeur d’opium is een nieuwe vertaling van een geweldig auteur, onbekend in Parijs. Het is voor Le Moniteur.

     Maar ik moest rekening houden (waarom zou ik ook niet alles zeggen?) met Mijnheer Émon. Hij is uw vriend, en ik sta erop u niet teleur te stellen. Maar denkt u nu echt dat ik zijn ondergeschiktheid, zijn grofheid, en zijn lompe manier vergeten kan waarop hij mijn uitgestoken hand aannam op die wrede dag, waarop ik, om u te behagen, en alleen maar daarom, mezelf heb vernederd meer nog dan dat u me zelf hebt vernederd gedurende zoveel lange jaren?

     Het gaat goed met Ancelle. Ik heb hem nog maar twee keer gezien sinds uw vertrek.
Hij is nog steeds zo verstrooid, hij is nog steeds zo traag van begrip, en hij houdt nog steeds van zijn vrouw en zijn dochter, zonder ervan te blozen.

     Ik stuur u deze brief terug van die man die ik niet ken. Ik weet niet wie die Mijnheer Durand is.

     Toen ik het graf van mijn stiefvader ging bezoeken, was ik heel verbaasd om bij een leeg graf aan te komen. Ik ben naar de bewaker gegaan die me van de verplaatsing op de hoogte heeft gebracht, en hij gaf me als gids dit stukje papier dat hierbij zit.
Uw door de vele regenbuien verwelkte bloemenkransen zijn netjes op het nieuwe graf bijgezet.
Ik heb er nog wat nieuwe bijgekocht.

Ik omhels u lieve moeder, vol affectie.

C.B.

  Inhoudsopgave     Volgende brief