Correspondentie Baudelaire, aan Mme Aupick. Parijs, 25 juni 1854.
Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode
AAN MADAME AUPICK
Parijs, 25 juni 1854.
Lieve moeder,
Ik moet, ben echt verplicht, om vanavond iemand te eten te vragen, en omdat de keuken hier, gezien de armoede van mijn hotelier, een misère die ik niet kende, onverdraaglijk is, moet ik deze persoon meenemen naar de traiteur.
En zelfs als ik hem een briefje zou schrijven zodat hij niet komt, - een grote leugen, zoals afwezigheid, ziekte, - dan zou ik het heel fijn vinden om zelf een beetje uit eten te gaan, want echt, hier is het wreed. Vroeger was het huis hier goed beheerd, maar nu is het walgelijk.
Je weet dat Ancelle er aan komt, en dat ik je terug laat geven wat je me deze maand gestuurd hebt.
(Als voorbeeld van de wanorde in dit huis, stel je eens voor dat er laatst tijdens het avondeten geen brood was.)
En mijn zaak? Mijn zaak? Zul je zeggen. Daarin zijn weer nieuwe fases gekomen. Het is net als de kwestie van het Oosten, die is ook eindelijk op gelost. Maar tegen welke prijs grote Goden!
Ik raak 1300 frank kwijt. In andere woorden, door de noodzaak om heel snel te verschijnen moet ik zwichten voor 700 frank voor iets wat eigenlijk 2000 waard is.
Misschien teken ik mijn overeenkomst morgen wel met Le Pays, journal de l’Empire, en ga ik daarna als een gek geld lenen over deze hypotheek.
Het volledige werk zal OVER EEN MAAND verschijnen. In afwachting daarvan zul je één dezer dagen drie grote stukken zien staan in Le Constitutionnel.
Al dat ongeluk is misschien wel een geluk. Ik zal me actief met mijn scenario’s moeten gaan bezighouden om 1000 of 2000 frank te kunnen lenen.
Alsjeblieft, schrijf me geen brief vol met wrede dingen.
Charles.