Correspondentie Baudelaire, aan Narcisse Ancelle. Parijs, vrijdag 21 december 1855.

Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode

Vertalingen Vivienne Stringa.

AAN NARCISSE ANCELLE
Parijs, vrijdag 21 december 1855.

 

    Gisterenavond had ik de moed om naar huis te gaan en naar mijn gewoonlijke restaurant te gaan, ondanks mijn angsten. Natuurlijk, dat is mooi, voor mij althans. Maar ik kwam thuis met weer migraine door het platteland van Neuilly.
Ik hoorde tijdens het eten dat Delacroix serieus benoemd was. Maar toch hebben wij hem volgens mij ’s ochtends bij de Moniteur gezien.
Maar goed, het is altijd een troostende gedachte te zien dat er soms iets leuks gebeurt bij het genie.
Daar is mijnheer Aupick nu veroordeeld om naast een hoogst duistere man te zetelen.

    Ik vraag u duizend maal pardon dat ik u zo vermoei en u zo kwel zoals ik dat doe. Ik ben zo bang dat ik hetgeen dat ik al zolang wil aan mijn neus voorbij zie gaan, dat ik vanochtend hierover schrijf. U zult mijn moeder deze ochtend zien: als ze bang begint te worden, wat heel goed mogelijk is, dring dan heel goed aan op twee punten, die de exacte waarheid zijn.
Het eerste is dat er het hele jaar geen sprake zal zijn van geld vragen voor buitengewone zaken en het tweede, nog veel belangrijker, is wat een wonderbaarlijke invloed een pleziertje, een onverwacht gelukje of een of ander leuke gebeurtenis op de geest, op de stemming kan hebben.
Ik praat voor mezelf althans. En ik geloof dat hetzelfde geldt voor mensen die tegelijkertijd zwak en sterk zijn.
Een blije gebeurtenis, en vooral een geldavontuur geeft nieuwe mogelijkheden.

    Ik ga er een dag over doen om mijn spullen in orde te maken zodat ik ze morgenochtend alleen maar in het rijtuig hoef te zetten.

    Ik zie u dus om 4 uur bij Panis.

    Ik zoek overal een boekje van de musées royaux uit de tijd van Louis-Philippe , waarin ook de musea Espagnol en Standish staan. Ik ging er van uit dat u er misschien wel een had.

    Kent u een plek waar goede en grote ijzeren bedden verkocht worden, heel eenvoudige, zoals ziekenhuisbedden, - maar dan wel met matras en hoes?
Ik heb die liever dan die afschuwelijke bedden van acajou, en de meubelverkopers hebben ze niet.

Uw toegewijde,

Ch. Baudelaire.

  Inhoudsopgave     Volgende brief