Correspondentie Baudelaire, aan Paul de Saint-Victor. Parijs, dinsdag 26 september 1854.
Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode
AAN PAUL DE SAINT-VICTOR
Parijs, dinsdag 26 september 1854.
Geachte Heer,
Ik wilde u, en ik ken u niet, mijnheer, om een grote dienst vragen. Dit verzoek heeft geen ander motief dan een zeer oprechte bewondering voor de man waarover het gaat.
Hoe komt het dat u, u, voor wie het dramafeuilleton geen strafwerkachtige besogne is maar een gelegenheid om romantische ideeën te uiten, en ook u, die romantici begrijpt, dat u niet gesproken heeft over mijnheer Rouvière in de herbewerking van Les Mousquetaires?
Als het te laat is, en u hebt het nog niet gezien, ga er dan heen, - ik heb hem zelf zeven maal gezien, - u zult er van genieten, dat weet ik zeker.
– Mijnheer de Rouvière maakt van dit werk iets nieuws.
En, indien dat toevallig voor mij een luchtkasteel mocht zijn, en dit spel, deze interpretatie, niet dezelfde waarde had, dezelfde belangrijkheid, dan moet u weten dat mijn voornaamste verdriet zou zijn dat ik moest zien dat mijn intelligentie in tweespalt met de uwe is.
Het Toeval leerde me ook dat u onze feuilletons in Le Pays leuk vond. Maar, Mijnheer, wat een regelrechte kwelling!
We zijn nu al bij onze derde, vierde, vijfde onderbreking. Deze Heren gehoorzamen aan het gekrijs van de abonnees.
Het is de omgekeerde wereld. We zijn pas bij het achttiende feuilleton en er zijn er nog zesentwintig over mijn algemene afroming – zonder mijn lange voorwoord mee te tellen over de positie van de mannen van de denkbeelden in de protestante en handelsgemeenschappen.
Wanneer zal dat af zijn? En dan vervangt men een geniale man die al die kwesties heeft behandeld door mevrouw Clémence Robert! Ik wilde me vanavond absoluut bij iemand beklagen.
Ik ben naar Théophile gegaan vanochtend, en toen ik hem niet trof, heb ik me op u geworpen.
Met de meeste hoogachting,
Ch. Baudelaire.