Correspondentie Baudelaire, aan Paul de Saint-Victor. Parijs, zaterdag 14 oktober 1854.
Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode
AAN PAUL DE SAINT-VICTOR
Parijs, zaterdag 14 oktober 1854.
Geachte heer,
U gaat ongetwijfeld denken dat ik een aanbeveler van het meest indiscrete soort ben, en om u de waarheid te vertellen, weet ik niet hoe ik het aan moet pakken.
– Toen het om Rouvière ging was dat makkelijk, een man met zo’n groot talent.
Vandaag, mijnheer, gaat het om een dame, en om het er allemaal in één keer uit te gooien, ik zou met heel mijn hart wensen dat u een gunstig woordje zou kunnen vinden voor Mlle Daubrun.
U zou vanavond in La Gaîté een groot dramatoneelstuk gaan zien, Les Oiseaux de proie, maar ik geloof dat het twee of drie dagen uitgesteld is.
Ik heb gisteren ook ronduit een brief geschreven naar Théophile in dezelfde richting, maar ik weet niet waar ik vandaag de moed vandaan haal om uw pen te willen gebruiken voor mijn belangen.
Mejuffrouw Daubrun is zo iemand die de ene keer goed is, en dan weer slecht, naar gelang de wind, de zenuwen, de aanmoediging of de ontmoediging.
In afwachting van het feit of Le Pays het behaagt om de overblijvende tweeëndertig feuilletons weer te gaan publiceren, - ga ik op eigen kosten een mooi klein luxe boekje laten drukken in een oplage van vijftig exemplaren van de poëzie van Edgar Poe.
Dat zal absoluut onuitgegeven blijven.
Ik hoef u denk ik niet te vertellen dat uw naam één van de eerste tien is die aan de uitgever zal worden doorgegeven?
Duizend excuses en duizend maal dank.
Ch. Baudelaire.