Correspondentie Baudelaire, aan Philoxène Boyer. Parijs, 25 juni 1854.

Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode

Vertalingen Vivienne Stringa.

AAN PHILOXÈNE BOYER
Parijs, 25 juni 1854.

 

     Mijn beste Lyrique, u zult wel aannemen dat er gisteren wel iets heel ernstigs heeft moeten gebeuren dat ik niet naar die afspraak ben gekomen, ik zou u het volgende gezegd hebben:

     1e. mijn geld is niet gekomen, maar dat komt wel.

     2e. Léontine houdt stug vol. Ik weet zeker dat ik me heel goed van mijn vertrouwensopdracht gekweten heb. Ik ben er drie keer opnieuw mee begonnen.

     Al bij de eerste keer heeft ze me heel bruusk onderbroken en toen ik haar eindelijk heel precies heb kunnen uitleggen dat dit een familiefeest was en geheim, dat Boyer zelf zelfs geacht werd het niet te weten, toen zei ze tegen me: o, dat is dus geen geheim meer, want ik weet het nu.
Mijn cadeau zal dan als reden de indiscretie van Boyer gehad hebben. Waarom heeft hij het tegen me gezegd?

     Ik weet dat dit u zorgen baart en dat begrijp ik. Maar ik kan me er niet van weerhouden op te merken dat Léontine een heel originele gedachtegang heeft.
En omdat zij zo trots koppig volhoudt, zou ik u ertoe willen zetten om de gebeurtenis maar op zijn beloop te laten. Het is tenslotte niet meer dan een eerbetoon van een verstrooide geest…

Uw toegewijde, ik kom vanavond vast in het Café, maar dan wel na etenstijd.

C.B.

  Inhoudsopgave     Volgende brief