Correspondentie Baudelaire: België, aan Félicien Rops. Brussel, 21 februari 1866.

Charles Baudelaire
Brussel, België.

Michel Vanden Eeckhoudt.Charles Baudelaire, correspondentie Brussel, België. Vertaling Charles Baudelaire, Vertalingen Vivienne Stringa.

Zoom Michel Vanden Eeckhoudt, 1947-2015. Belgisch fotograaf.

AAN FÉLICIEN ROPS
Brussel, 21 februari 1866.

 

Beste Rops,

    Ik veronderstel dat het Duivelsbekken dat boven uw brief straalt als een zon, een toespeling is op de volgende verzen:

    Mijn nier, mijn long, mijn hips,

    Laten me niet meer de eer bewijzen

    Aan die Heer, zoals het moeten zou.

    « Helaas! Het is echt heel erg jammer! »

    Zeggen mijn nier en mijn hips.

    In dat geval is uw toespeling geen compliment, maar een satire van mijn minder geworden deugdzaamheid.

    Maak het frontispice en het affiche van Les Fleurs maar. Na zeven maanden jammerlijke strijd per brief is er besloten tussen enkele vrienden en mij dat ik zelf die zaken in Parijs maar moet gaan oplossen. Het zou wel een heel domme uitgever moeten zijn als hij niet kan begrijpen dat een zogenoemd duister zaakje er alleen maar op vooruit kan gaan als het opgedirkt wordt door u.

    En nu, wilt u me nu een plezier doen, zonder al te veel moeite?

    U weet hoeveel belang ik hecht aan schertsende en diepzinnige kunst, aan het serieuze dat gemaskeerd wordt met frivoliteit. Als er ooit een man aangewezen is om dat ambitieuze programma uit te voeren, dan bent u dat wel.
Maar u verspreidt uw werk en uw herinneringen precies zoals degenen die, hun kont afvegend in het veld, hun papier verspreiden. En de wind neemt ze mee (de vellen papier).

    Maar degenen die van u houden en die u waarderen, die kunnen niets te pakken krijgen.

    Neem voor mij een paar van uw kliekjes mee naar Brussel, tekeningen, etsen, Parijse souvenirs.
(Ik herinner me een paar charmante etsen van u bij Malassis, onder andere één van twee meisjes gebogen op een canapé, met het lorgnon tegen het oog!) (twee verschillende standen).

    En omdat het zeer waarschijnlijk is dat ik ooit een boekhandel vind voor al mijn hersenspinsels, waarschuw ik u dat ik, als ik dat wil, kan zeggen, terwijl ik u daarmee toch aan al uw talenten recht doe, dat een ernstige man als u te veel uitgeeft aan verschillende soorten zijde en aan grauwgrijze mantels.

    Ik heb een gebrek aan smaak, ik voel het, en ik verval in laaghartigheid. Ik bedoel dat als u mij geen stroop om de mond snoert, ik u zal onteren.

    Wilt u alstublieft mijn respectueuze hartelijke groeten doen aan mijnheer Polet en aan mevrouw Rops. Het lijkt me niet nodig dat u hen deze schertsen toont.

Uw toegewijde,

C.B.

Ah! Een postscriptum!

    Volgens mij kan een mooie ets (die een toespeling maakt naar Danse macabre, La Coquette maigre …) een hele goede frontispice worden.

    Zeer afschrikwekkend, maar ook zeer opgedirkt, afschuwelijk, maar vol met koketterie.

21 februari 1866.

    Ik vind uw frontispice van Les Épaves uitstekend, vooral vol ingenium.
Maar het was verkeerd van hen om mij de tekening te laten zien. Het licht is daaruit verdwenen.
Helaas is het mijn vak niet, en ik kan u niet uitleggen hoe u uw eerste idee dempt.
Ha, zeg! Nu gaat u mij dat toch niet kwalijk nemen toch, voor de vrijheden die ik me hier permitteer?
Geloof me, dan zou ik voor deze keer uw vijand worden.

  Inhoudsopgave     Volgende brief