Correspondentie Baudelaire: België, aan Jules Troubat. Brussel, maandag 5 maart 1866.

Charles Baudelaire
Brussel, België.

Cédric Gerbehaye.Charles Baudelaire, correspondentie Brussel, België. Vertaling Charles Baudelaire, Vertalingen Vivienne Stringa.

Zoom Cédric Gerbehaye, 1977. Belgisch fotograaf.

AAN JULES TROUBAT
Brussel, maandag 5 maart 1866.

 

Beste Troubat,

    Ik geloof dat ik vergeten ben u te bedanken voor uw brief van 20 februari.
Ik heb twee van de drie nummers van L’Art van Lemerre gekregen met het artikel dat over mij ging.
U hoeft hem niet te storen voor het vergeten van het eerste nummer. Ik heb die twee kranten doorgelezen. Die jonge lui hebben zeker geen gebrek aan talent, maar wat een dwaasheden!
Wat een onnauwkeurigheden! Wat overdreven! Wat een gebrek aan precisie! Om de waarheid te zeggen, ik ben doodsbang van hen. Ik wil niets liever dan alleen zijn.

    Ik blijf bij mijn voornemen om van mijn zes boeken een geheel te maken. Ik zal de raad van Sainte-Beuve opvolgen. Ik ga zelf mijn geluk beproeven in Parijs, over een dag of twintig.
Misschien zal ik dan die mijnheer Lemerre zien, maar ik zal alleen maar met heel veel discretie met hem praten, en alleen maar over een paar knappe brochures, de voornaamste uittreksels van de drie delen van variétékritieken, brochures die ik beschouw als zijnde gemaakt in het systeem van de Bibliothèque originale.
Maar dat is voor mij alleen maar een vreselijk en laatste toevluchtsoord, voor het geval ik die Variétés niet tegelijk met Les Fleurs du mal, Le Spleen de Paris en La Belgique déshabillée kan afgeven.
Aah!! Die Spleen, wat een woede, wat een werk heeft me dat opgeleverd! En nog blijf ik ontevreden over enkele gedeeltes.

    Ik heb u verteld over de ramp Lemer-Garnier. Mijnheer Lécrivain had mijnheer Lemer bij zijn laatste reis naar Parijs gezien, en hij is er van overtuigd dat Lemer de zaak zo onhandig als mogelijk is heeft voorgedragen, maar dan wel met voorbedachte rade, om me te dwingen om dan maar naar hem te vluchten.
Ik houd niet zo van die veel te diepzinnige ideeën. Maar Lemer is nu wel verdacht bij mij geworden.

    Zou u zo vriendelijk willen zijn om me het adres te geven van Léon de Marancour, dat kunt u krijgen bij Achille Faure maar van hem weet ik het adres ook niet.

    Ik dacht aan Dentu, aan Faure, en misschien ook om weer aan te pappen met dat monster van een Lévy. Maar ik ben dommer geworden, onhandiger dan ik ooit geweest ben.

    Ik was heel blij om te horen dat Sainte-Beuve weer helemaal beter is.
Dat soort gevoelens, voor de gezondheid van anderen, heb ik alleen maar voor E. Delacroix gehad, die toch een grote egoïst was.
Maar bij mij komt de warmte voornamelijk uit mijn geest.

Ik hoop dat we in Parijs een keer samen gaan eten, met hem erbij (Sainte-Beuve).

Uw toegewijde,

C.B.

Ik zal voor u en voor hem een bagatelle meenemen dat geen andere verdienste heeft dan dat het een zeldzaamheid is.

  Inhoudsopgave     Volgende brief