Correspondentie Baudelaire: België, aan Mme Aupick. Brussel, vrijdag 16 februari 1866.
Charles Baudelaire
Brussel, België.
- Door Vivienne Stringa
- 18-11-2017
- Vertalingen: Correspondenties
AAN MADAME AUPICK
Brussel, vrijdag 16 februari 1866.
Lieve moeder,
Nu alweer geld dus. Maar waarom? Dat wil ik niet meer.
Ik had van die 50 frank nog 20 over die ik voor de douches wilde gebruiken.
Ik weet zeker dat ik je zou beledigen als ik je die 100 frank terug zou sturen.
Ik zal het opzij leggen, en zodra ik wat geld uit Frankrijk krijg zal ik dat bij die 100 frank leggen om zo een aanvaardbaar bedrag aan mijn hotelbazin te kunnen geven, en haar geduld te laten hebben totdat mijn zaak is opgelost.
Mijnheer Lécrivain is teruggekomen. Hij beweert dat Lemer niets heeft uitgevoerd, dat de getallen de hij Ancelle heeft doorgegeven volkomen hypothetisch zijn, en dat de heren Garnier niet zullen instemmen noch met Lemer noch met Ancelle te zullen willen onderhandelen.
Maar wanneer zal ik nu toch kunnen werken, en wanneer zal ik nu toch eens naar Frankrijk terug kunnen gaan?
Nee. Ik hoef je geld niet. Ik ben je toch al zeker zo’n 30 000 frank schuldig.
Ben ik dan zo’n schurk of een lafaard om het goed te vinden je zo van je pensioen te beroven?
Nee, ik hoef het geld van Ancelle ook niet.
Ten eerste zou hij niets betalen, dat weet ik zeker.
Dan zou hij een hele reeks aanbetalingen gaan opstellen, en dat zou een heleboel vernederingen voor me betekenen.
Ik zou een dergelijke gunst pas accepteren als hij alles in één keer zou betalen, en alleen na de ondertekening van mijn contract.
Ik weet niet waarom je een antwoord vraagt op je voorlaatste brief. Die had je al op dinsdag de 13e moeten hebben.
Elke brief die ‘s avonds vanuit Brussel vertrekt komt de volgende ochtend in Honfleur aan.
Mevrouw Victor Hugo was alleen voor me verschenen op een belachelijk moment, en ze is uiteindelijk toch een hele goede vrouw.
Maar ze wil graag al haar vrienden bemoederen. Ze eiste dat haar dokter bij mij op bezoek zou gaan.
Deze keurde de behandeling die ik tot nu heb gehad goed, maar hij beweert dat er nog een sterk ijzerhoudend dieet bij moet, want, zegt hij, de overwicht die mijn gal en mijn zenuwen hebben is het bewijs van bloedarmoede.
Daar zou ik nu nooit op gekomen zijn.
Het schijnt dat enkele mensen uit Parijs gehoord hebben van mijn belachelijke ziekte. Sainte-Beuve heeft zijn dokter ook geraadpleegd en heeft me wat tips gestuurd.
Een andere vriend deed hetzelfde.
En al die meningen komen ongeveer met elkaar overeen.
Lécrivain vertelde me iets heel ergs. Hij beweert dat de heren Garnier, zoals hij hen kent, vooral zullen kiezen voor een contract waarin het afstaan van het eigendom staat. Dat zal ik nooit doen.
Ik herinner me die affaire Edgar Poe nog. Ik verwacht 600 frank voor een oplage van een boek, 3000 frank voor een oplage van vijfboeken.
Ze bieden me misschien 4000 frank aan voor de volledige exploitatie tijdens mijn leven en dertig jaar na mijn dood.
Ik wacht liever op het succes, als het nog moet komen, en dan tien, twintig keer misschien kleinere bedragen ontvangen.
Ik heb geen kapitaal, en ik wil mijn opeenvolgende rechten niet afstaan.
Als je denkt dat je me met wat je schrijft over je slaperigheid en je afschuwelijke maagmoeheid ’s avonds gerust kan stellen, dan vergis je je lelijk.
Ik smeek je om een dokter daarvoor te raadplegen.
Beloof me dat. Ik weet zeker dat er ondanks je leeftijd iets aan gedaan kan worden .
Ik ga proberen om wat aanbetalingen te krijgen, voor de hotelbazin. Zodra ik een paar uur achterelkaar kan werken, vertel ik je dat wel.
– En, ik ga naar Honfleur om mijn ontbrekende manuscripten op te halen, en dan zal ik trachten om met de heren Garnier te gaan onderhandelen.
Heel veel liefs, en ik bedank je voor al die goedheid.
Charles.