Correspondentie Baudelaire: België, aan Narcisse Ancelle. Brussel, dinsdag 26 december 1865.
Charles Baudelaire
Brussel, België.
Pelikaanstraat, Antwerpen, 1983.
- Door Vivienne Stringa
- 8-11-2017
- Vertalingen: Correspondenties
AAN NARCISSE ANCELLE
Brussel, dinsdag 26 december 1865.
Beste vriend,
Ik dank u zeer. Vanochtend ben ik naar buiten gegaan naar het postkantoor en ook om een inpakker te zoeken voor de spullen die ik naar mijn moeder wil sturen.
Ik ben een beetje nevelig in mijn hoofd, mistig, en afwezig. Dit komt door een lange reeks aanvallen, en ook door het gebruik van opium, digitalis, belladonna en kinine.
Ik had een dokter laten komen en die wist niet dat ik vroeger al eens lange tijd opium had gebruikt.
Daarom had hij me gespaard, en daarom moest ik de doses eerst verdubbelen en daarna verviervoudigen.
Het is me gelukt om de tijdstippen van de aanvallen te verplaatsen, dat is al heel wat. Maar ik ben wel erg moe.
Daarom wil ik u ook bedanken voor de 100 frank. Maar voor het horloge vergist u zich door te denken dat het niet dringend is. De oorspronkelijke verpanding vond plaats in september 1863. De laatste termijn was oktober 1864.
U heeft de verpanding verlengd. De laatste termijn, was november 1865. En nu zitten we al eind december, en dus is de wettelijke termijn voorbij.
Als het fout gegaan is (want, nu de dertiende maand voorbij is, beschouwt de lommerd de voorwerpen als hun eigendom) moeten de verkoopregisters doorgekeken worden (zeer vermoeiend) en de naam van de koopman die het horloge heeft gekocht, en die zal het me herverkopen voor wat hij maar wil, als hij het nog heeft tenminste.
Maar denkt u ook eens aan hoe vermoeiend het voor mij is dat ik het vage klokgelui van de stadklokken maar op moet zien te vangen vanuit mijn vervloekte kamer.
Ik moet het nog even met u hebben over Julien Lemer.
Al die vertragingen zijn voor mij erg geheimzinnig. Komen die door een afname van de wilskracht of een gebrek in het karakter van Lemer, of zou het niet een teken zijn van een buitensporige voorzichtigheid van die brave jongen, die me al twee of drie keer schreef: geduld! geduld!
En, misschien, omdat hij elke vorm van salaris van mij geweigerd heeft, heeft hij hoop gehouden dat hij door de gebroeders Garnier uitbetaald zou worden, onder het mom hen een uitstekende overeenkomst te bieden?
Wat ik zeg is misschien fijnzinnig, maar is geen onzin.
Als gevolg van de affaire Malassis bent u in de gelegenheid geweest om Lemer te ontmoeten een half jaar geleden, en nu weet hij dat u een vriend van de familie bent en dat ik soms geld van u krijg.
Ik heb er dus geen enkel bezwaar tegen dat u bij hem langs gaat en dat u met uw gebruikelijke tact, zachtaardig, lichtjes, zonder hem te kwetsen, met hem gaat praten over mijn ongerustheid en de hindernissen die hij ondervindt voor het realiseren van zijn beloftes.
Als dat zou plaatsvinden, denk dan aan vier punten.
1. Dat ik niet op zijn uitnodiging ben ingegaan die hij me via een gemeenschappelijke vriend, commandant Lejosne, heeft doorgegeven (om een opzet en fragmenten van het boek over België), omdat ik heel ernstig ziek ben geweest, vooral sinds het bezoek van mijnheer de Massenet de Marancour.
2. Mijn problemen en zorgen. De kleine bedragen die u me allemaal heeft gestuurd halen het niet bij mijn uitgaven. Gedwongen en oneindig groeiende schulden.
3. Mijn echte behoefte om mijn moeder en mijn thuis weer te zien.
4. En dan als vierde het gevaar dat er is dat ik vergeten ga worden en dat mijn boeken slapen. Dat tart me het meest.
Nu de grote poppenkast van de Belgische Rouw voorbij is, beginnen de bittere artikelen over Léopold I te komen. Het was echt een regelrechte treurige schurk. Geloof me.
Ik heb de Franse kranten gelezen. Over het algemeen zijn ze idioot. Behalve een artikel van La Patrie, ondertekend door Casimir Delamarre, begrijpen de Franse kranten niets van de Belgische kwestie.
Zie ook in Le Figaro een artikel over Léopold - een goed artikel ondertekend door Yvan Woestyne, wat betekent Van de Woestyne, officier van de Belgische artillerie die ik in Parijs heb gekend. De Belgische officiers vinden hem een schoft, dat spreekt voor zich.
De artikelen van Sainte-Beuve, het zijn er drie of vier, zijn verschenen in La Revue contemporaine.
Het zijn kleine wondertjes van intelligentie en elasticiteit.
Al uw liberalen zijn verdoemd.
Schrijf me zo snel mogelijk en duizend maal dank.
C.B.