Correspondentie Baudelaire: België, aan Narcisse Ancelle. Brussel, dinsdag 6 februari 1866.
Charles Baudelaire
Brussel, België.
- Door Vivienne Stringa
- 17-11-2017
- Vertalingen: Correspondenties
AAN NARCISSE ANCELLE
Brussel, dinsdag 6 februari 1866.
Beste vriend,
Ik stuur u hierbij de aantekening terug van mijnheer Charles Nisard, om zo niet in de verleiding te kunnen komen hem een poets te bakken door dit briefje te publiceren. Mijnheer Charles Nisard is vast erg jong, en daarbij zal hij wel opgegroeid zijn tussen leraren. Dat is geen mooi wereldje. Ik had in eerste instantie niet nagedacht over het vreemde van zijn procédé.
Wil hij mij soms met haat opzadelen? Dat is onbeleefd. Denkt hij soms dat ik het belachelijke van V. Hugo niet ken?
Nou, dan is het een persoonlijke belediging die hij me aandoet. Is dat niet waar?
Ik kom terug op onze affaire? (Mijn hemel! Wat zal mevrouw Ancelle het me kwalijk nemen dat ik u zoveel tijd ontfutsel!)
Mijnheer Lécrivain kon pas vrijdag weg uit Brussel. – Zijn eerste opmerking, toen ik uw brief voorlas, was: “Lemer geeft wel heel erg precieze details voor een zaak waarmee hij al begonnen is.
Als hij er zoveel over wist, dan was de zaak, om het zo te zeggen, allang afgesloten geweest.”
Hier is de brief waar u om vroeg voor Hippolyte Garnier (voor het geval we Lemer aan de kant zetten).
Maar, - pas op! – Lemer hoopte vast dat hij een heel gerechtvaardigd voordeeltje uit deze zaak kon halen bij de heren Garnier.
Ik veronderstel dat u het afmaakt, maar hij is er mee begonnen, en het zal duidelijk zijn dat de heren Garnier verheugd zullen zijn om zo een voorwendsel te hebben gevonden om hem te ontzeggen wat hij verwacht.
Daarom zitten er daar dingen waar voorzichtig mee om moet worden gegaan.
Noteer deze zin die u in een van zijn twee brieven zult vinden: Ik houd vol dat ik de affaire niet allen als goed voor u beschouw, maar ook als excellent voor de gebroeders Garnier.
Zo zou hij het hebben voorgelegd. Ik pijnig mijn hoofd aan alles te denken en om niets te vergeten.
Één bijzonderheid in uw notitie die bijna door Lemer is gedicteerd:
1500 exemplaren oplage van de Fleurs - !
1500 Paradis!
1500 Spleen!
En 2000 Contemporains?
Ik zou juist het tegenovergestelde hebben bedacht, omdat het laatste nu net het boek is dat een twijfelachtig succes heeft (althans, in de ogen van de boekhandelaar).
Sinds een paar dagen was ik weer gedwongen om op bed te gaan liggen, en ik denk dat ik er niet meer uit kom. Ik ben te bang voor die duizelingen, en soms heb ik zelfs op bed een zwaar hoofd. Maar ik zit veilig. Voor wat betreft die hotelbazin, daar durf ik niet meer aan te denken.
Heeft u nog nieuws van mijn moeder?
Uw toegewijde,
C.B.
Lemer moet oppassen dat hij niets kwijt maakt.
Hij heeft al het materiaal voor drie boeken.