Correspondentie Charles Baudelaire, aan Charles Vincent, Parijs, 20 april 1853.
Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode
AAN CHARLES VINCENT
Parijs, 20 april 1853.
[…] ik heb nagedacht dat er echt een absurde tegenstrijdigheid zat tussen mijn gedrag en mijn beslissing,
waar ik al heel lang geleden over besloten had, om nooit iets te publiceren in een bundel waarvan de omslag de naam van mijnheer Bry droeg.
Weet dat het me heel veel moeite kost om u dit te schrijven, maar tegelijkertijd wordt het ook hoog tijd dat ik me afzonder van mannen bij wie het contact me pijn doet.
Daarbij zullen veel gedistingeerde poëten u zeer makkelijk kunnen troosten voor mijn afwezigheid.
AAN MADAME AUPICK
Parijs, 20 april 1853.
Die 25 frank die ik aan die roddelaarster heb gegeven dienden nergens anders toe dan me nog drie ruzies op te leveren. Ze eiste bij hoog en bij laag die 40 frank die zij volgens mij pas de 9e van de volgende maand mocht krijgen.
Ze weigerde me zelfs de kwitanties en de reçu ’s te geven van het geld dat ik haar onlangs heb gegeven. Dit zijn de reçu’s:
5 frank, 50 frank, en als laatste JOUW 25 frank.
Totaal 80 frank. En dus omdat zij zo gek was me de reçu’s te geven waar ik recht op had, verklaarde ik dat zij die 40 frank niet zou krijgen.
Daarop werd de ruzie heviger, en toen heeft ze me de dienst opgezegd voor vanaf de 9e.
Vandaar dat ik graag de doorgelopen huur wil betalen met die 40 frank die bestemd waren voor de betaling van de doorgelopen huur van de 9e. Stuur me die op; - en dan ga ik vanaf de 9e elders wonen, ik heb nu maar net twee weken de tijd om al mijn problemen het hoofd te bieden.
– Morgen stuur ik je de kwitantie van die 40 frank.
– Maar goed, je ziet dat ik dat gekke mens de kwitanties heb ontfutseld die ze me schuldig was.
Charles.
Je moet die 40 frank naar mij toesturen.
Het zou te absurd zijn als ik niet zelf de mensen zou gaan betalen die me beledigen.
Je vindt het misschien vreemd dat ik die 40 frank niet meteen heb betaald van die 65 frank die over zouden moeten zijn.
Maar behalve het feit dat ik ze in geen enkel geval kon geven aan een persoon die me als een dwaas de reçu’s weigerde te geven waar ik recht op had, had ik het geld ook niet. Want omdat ik deze scène niet verwachtte, had ik een groot gedeelte van dat geld al uitgegeven.
In die zaak met die boeken is me iets nogal ernstigs overkomen. Ik heb van te voren betaald, en toen ik het thuis ging controleren, zag ik dat er twee aantekenschriften ontbraken.
Als die vrouw niet wil gaan kijken of ze die nog kan terugvinden, dan weet ik niet of ik haar kan laten vervolgen en veroordelen tot het terugbetalen van minstens een of andere schadevergoeding.
Wat een oplichters en gemene mensen!
Wat vermoeiend om zo te leven!
C.B.
Dat lelijke mens heeft bovendien toiletartikelen en mooi linnengoed gestolen, stropdassen, etc…
Ik heb dat mens beloofd dat ze haar geld morgenochtend zal krijgen, als ze mij die kwitanties gelijk meegaf.
Ik wacht daar nu dus al anderhalf uur op.
Eindelijk, ze heeft ze me zojuist gegeven op het moment dat ik een brief wilde schrijven naar de politiecommissaris.
Ik weet niet hoe laat je deze brief krijgt, het is nu zes uur ’s avonds.
Zodra je hem hebt gekregen, stuur het dan naar mijn huis. Ik ga niet voor etenstijd naar buiten.
Ik heb geen plaats noch tijd genoeg om je te vertellen hoe dankbaar ik ben en hoe ik me schaam voor de grote dienst die je me hebt bewezen. Ik zit in verschrikkelijke problemen, maar ik kom er wel uit, al was het alleen maar om je te behagen.
Je hebt me je affectie al zo vaak bewezen op zo’n formele manier dat ik je echt een beetje vreugde moet gaan geven.
C.B.
Ik zal je de laatste kwitantie terugsturen.
Ik sta trouwens op een zodanige voet met dat mens dat ik geen enkele inschikkelijkheid van haar mag verwachten.