Correspondentie Charles Baudelaire, aan Madame Aupick,Parijs, zaterdag 26 maart 1853.
Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode
AAN MADAME AUPICK
Parijs, zaterdag 26 maart 1853.
Ik weet dat ik je hevig verdriet ga doen, het is onmogelijk dat de pijnlijke toestand van mijn geest niet in mijn brief gevoeld wordt, buiten de bekentenissen die ik je moet doen. Maar ik kan het niet anders doen. Ondanks de vermenigvuldiging van brieven die ik je in mijn verbeelding geschreven heb, want sinds een jaar beeldde ik me elke maand in dat ik je zou gaan schrijven – is mijn brief kort.
Ik zit in zulke problemen en in zulke ingewikkelde zaken dat ik amper een uur heb om deze brief af te geven, en dat zou eigenlijk een plezier moeten zijn maar het is juist het tegenovergestelde. Sinds lange tijd heb ik mijn leven zo door de war gegooid dat ik niet eens tijd heb om te werken.
Ik zal beginnen bij het moeilijkste en het lastigste.
Ik schrijf je met mijn laatste twee houtblokken, en met bevroren handen van de kou. Ik zal vervolgd worden voor een betaling die ik gisteren moest doen. Aan het einde van de maand zal ik voor een andere worden vervolgd. Dit jaar, dat wil zeggen vanaf vorig jaar april tot nu, is een regelrecht rampjaar voor me geweest, ondanks het feit dat ik de middelen in handen heb gehad om het heel anders te doen. Ik heb het meeste vertrouwen in jou.
Door je geweldige inschikkelijkheid die je voor me had toen je in Parijs was denk ik dat ik je alles kan vertellen, en ik hoop dat je niet denkt dat ik volledig gek ben, ik ken mijn gekte zelf immers.
Trouwens, waarom zou ik het ook verbergen en een vrolijke brief voor je in elkaar zetten met een gelogen vertrouwen, terwijl mijn geest zo vol zit met zorgen dat ik bijna niet meer slaap, en vaak met onverdraaglijke dromen, en koorts?
Waarom ik je niet eerder geschreven heb, is het niet?
Maar jij weet niet wat is het is om je te schamen. En trouwens, wat me tegenhield was die afspraak die ik met mezelf had om je alleen maar te schrijven als ik leuke dingen te vertellen had. En ook de afspraak dat ik je nooit meer een stuiver zou vragen. Nu is dat niet meer mogelijk.
Toen ik een jaar geleden je geld had gekregen, - en zelfs als gevolg van een geheel onschuldig misverstand van mij – kreeg ik meer dan jij wilde, en ik heb het onmiddellijk gebruikt voor datgene wat ik je had aangekondigd. Ik heb het tekort van dat jaar betaald, en ik heb alleen gewoond. Hier begint het ongeluk opnieuw.
Ik leefde in een huis waar de huisbazin me zoveel pijn deed, met haar listen, haar geschreeuw, haar bedrog, en ik voelde me er zo slecht, dat ik er weg ben gegaan, volgens mijn gewoonte, zonder iets te zeggen. Ik was haar niets schuldig, maar ik was zo dom om de huur te laten doorlopen, terwijl ik er al helemaal niet meer woonde; daardoor is het bedrag dat ik haar schuldig ben de huur van de tijd dat ik er niet meer woonde. Ik ben te weten gekomen dat het laaghartige mens de moed heeft gehad om je een brief te schrijven. Maar, denkend dat ik mijn spullen weldra zou kunnen ophalen, had ik daar al mijn boeken, al mijn manuscripten, sommige in hun geheel af, andere waaraan ik net begonnen was, dozen vol papier, BRIEVEN, TEKENINGEN, enfin ALLES, achtergelaten - alles wat me het liefst is: papieren. Ondertussen was er een uitgever, - een rijke en aardige uitgever - , verzot van mij geworden en had me om een boek gevraagd. Een gedeelte van de bruikbare manuscripten waren toen daar. Ik heb geprobeerd om weer opnieuw te beginnen, ik heb opnieuw boeken aangeschaft, en ik had me vast voorgenomen je niet te schrijven. Volgens mijn contract moest ik op 10 januari het boek inleveren, ik kreeg mijn geld, en ik heb bij de drukker een manuscript ingeleverd dat zo onnauwkeurig was, dat ik er na het zetten van de eerste vellen achter kwam dat de correcties en het herstelwerk zo enorm veel werk zou zijn dat het beter was om de zetsels weer uit elkaar te halen, en opnieuw te gaan zetten. Al deze vaktermen zijn je niet bekend. Het betekent dat het gedeelte dat de arbeiders hadden gezet gewoon nihil was, - door mijn schuld, - en dat mijn eer me verplichtte dat ik de schade moest betalen. De drukker die geen drukproeven ontving werd boos.
De uitgever dacht dat ik gek was geworden en was woedend! En hij had me nog wel zo duidelijk gezegd: u hoeft u nergens druk om te maken. U zoekt al jaren een uitgever; ik zal uw zaken regelen, en ik zal alles drukken wat u schrijft. De arme, ik heb hem zijn verkoop van de winter laten mislopen, en ik durf hem nu al drie maanden niet te schrijven, noch op te zoeken. Het boek ligt nog steeds op mijn tafel, onderbroken. Ik heb de helft van de drukkosten betaald.
Er gaat ongetwijfeld een boekhandelsovereenkomst komen tussen Frankrijk en de Verenigde Staten waardoor de publicatie van ons boek onmogelijk wordt, of er moet opnieuw geld aan worden uitgegeven. Om de waarheid te zeggen, ik word er gek van.
Dit boek was een nieuwe start voor een nieuw leven. Het zou gevolgd worden door de publicatie van mijn gedichten, de herdruk van mijn Salons die bij mijn werk over de Caricaturistes zou worden gevoegd, en dat was achtergebleven bij dat afzichtelijke schepsel waar ik het over had, en ik had daar meer dan 200 frank voor gekregen bij La Revue de Paris, waardoor ik er nu geen stuiver voor kan vangen.
Die man dacht dat ik gek was geworden, en hij kan niets begrijpen van het feit dat ik zo laat was, en zijn goede wil betekende voor mij het begin van mijn literaire reputatie, die moet nu denken dat ik een afzetter ben. Zal ik me ooit nog kunnen verzoenen met hem?
Dit is nog niet alles. L’Opéra – de directeur van L’Opéra vroeg me om een libretto in een nieuw genre te schrijven, om het door een opkomend beroemd musicus in muziek te laten zetten.
Ik geloof zelfs dat men het misschien ook door Meyerbeer had laten doen. Dat was een goede gelukkige omstandigheid, misschien wel een voortdurende vorm van rente-inkomsten geweest.
Er zijn mensen van vijftig die hun reputatie al bereikt hebben, maar die nooit zo’n voordeeltje hebben gekregen. Maar armoede en wanorde zorgen voor zo’n futloosheid, zo’n melancholie, dat ik alle afspraken ben misgelopen. Gelukkig, heb ik geen cent gekregen!
Het is nog niet klaar. De partner van een directeur van Le Théâtre du Boulevard vraagt me om een dramatoneelstuk. Dat moest deze maand gelezen worden. Het is niet af. Uit respect voor mijn relatie met die mijnheer heeft een chef van een hoerenkast me 300 frank geleend om een andere ramp van de vorige maand te sussen.
Als het toneelstuk af was geweest, dan was er niets aan de hand geweest, dan zou ik de schuld laten betalen door de partner van die directeur, of dan zou ik het laten wegen op de toekomstige winst op het toneelstuk of op de verkoop van mijn kaartjes.
Maar het toneelstuk is niet af, er liggen nog stukken van bij de vrouw van dat hotel in kwestie, en over zes dagen loopt de termijn af, aan het einde van de maand. Wat moet er van mij worden?
Wat gaat er met me gebeuren?
Soms heb ik momenten dat ik zin heb om voor altijd te gaan slapen. Maar ik kan niet meer slapen, omdat ik de hele tijd aan het denken ben.
Ik hoef je niet te vertellen dat ik de hele winter zonder haardvuur heb gezeten. Maar dat is een kleinigheid.
En zo, om het samen te vatten, is me dit jaar aangetoond, dat ik echt geld kon verdienen, en met toewijding en in het vervolg, veel geld. Maar de voorafgegane wanorde, een niet aflatende armoede, een nieuw tekort dat aangevuld moest worden, de afname van mijn energie door kleine probleempjes, en ten slotte, om kort te gaan, mijn neiging tot dromen, dat alles heeft het allemaal afgezegd.
Ik moet je nog iets vertellen. Ik vind je zo goed en intelligent, dat ik het een plicht vind om je alles te zeggen. Ik heb nog niet al mijn kwellingen opgesomd.
Een jaar geleden ben ik bij Jeanne weggegaan, zoals ik je verteld had, waar jij toen nog aan twijfelde, wat me gekwetst had. Waarom denk je dat ik je iets wil of moet verbergen?
Gedurende een paar maanden ben ik twee of drie keer per maand bij haar langs geweest, om haar wat geld te brengen.
Maar, nu is zij ernstig ziek, en zij zit in grote armoede. Ik praat daar nooit over met mijnheer Ancelle, de ellendeling zou dat veel te vreugdevol vinden. Moge duidelijk zijn dat een klein gedeelte van wat je mij zult opsturen haar ten deel valt.
Ik ben nu boos dat ik je dat verteld heb, want jij bent in staat om met je grove moederlijke geregel haar geld te laten sturen, zonder mij te waarschuwen, via mijnheer Ancelle. Dat zou een hoogst zeldzame ongepastheid zijn. Je wilt me geen nieuwe kwetsuur toebrengen, toch? Dit idee gaat groeien, en zich vastpinnen in mijn hoofd, en me achtervolgen. Enfin, ik zal je uitleggen wat ik aan die kant te lijden heb: ze heeft me heel wat pijn gedaan,nietwaar? Hoe vaak heb ik me daar niet over beklaagd, en tegen jou nog recentelijk, een jaar geleden.
Maar bij het zien van zo’n ruïne, van zo’n diepe melancholie, voel ik mijn ogen vol tranen, en om je de waarheid te zeggen, zit mijn hart vol verwijten. Ik heb twee maal haar sieraden en meubels verkocht, ik heb haar schulden laten maken voor mij, wissels laten tekenen, ik heb haar tenietgedaan, en aan het eind, in plaats van haar te laten zien hoe een man als ik zich gedraagt, heb ik haar altijd het voorbeeld gegeven van zedeloosheid en het zwerversleven.
Ze heeft pijn – ze kan niet praten. Is dat dan geen reden om wroeging te hebben? En ben ik daar niet schuldig aan net als aan alle kanten?
Aan jou was ik schuldig je voor je oude dag de vreugde te geven waar mijn talent jou op kon laten hopen, - dat heb ik niet gedaan.
Ik ben schuldig ten opzichte van mezelf. Die disproportie tussen mijn willen en kunnen is iets dat onbegrijpelijk is voor me. Waarom, als ik een idee heb dat zo juist en zo duidelijk is voor plicht en nut, doe ik altijd het tegenovergestelde?
Zei die idioot van een Ancelle een tijdje geleden niet tegen me dat hij je had geschreven dat het goed met me ging. Die imbeciel merkt niets, begrijpt niets, noch in het ene systeem der dingen noch in het andere.
Ik wil je niet ongerust maken, daar is geen reden voor.
Trouwens, ik heb zo’n robuuste gezondheid dat die alles kan overheersen. Maar dit verwerpelijke leven en die brandewijn, waar ik mee ga stoppen, hebben in mijn maag voor een paar maanden schade aangericht, en bovendien heb ik ook nog onverdraaglijke zenuwpijnen, - precies zoals vrouwen dat hebben. – Maar, dat was onvermijdelijk.
Begrijp je nu, waarom ik, midden in die afschuwelijke eenzaamheid die mij omringt, zo goed het genie van Edgar Poe heb begrepen, en waarom ik zijn vreselijke leven zo goed heb kunnen beschrijven?
Over dit onderwerp kan ik je nog vertellen dat dit vervloekte boek en het verlies van het vertrouwen van mijn uitgever, en het feit dat ik steeds te laat was, en de onheil waar ik voor vrees, - zoals die internationale overeenkomst waarover ik je hierboven schreef, - en ten slotte dat positieve zaakje van drie maanden geleden wat met de dag vager en meer onbestemd werd, dat alles kwelt me om een andere reden. Ik verheugde me erop je een heel aparte verrassing te kunnen geven.
Ik wilde namelijk mijnheer Aupick een mooi exemplaar geven, gedrukt op excellent kwaliteitspapier en met een mooie band.
Ik weet heel goed dat iedere vorm van affectie-uitwisseling tussen hem en mij onmogelijk is, maar hij zou begrepen hebben dat het opsturen van een boek, dat uiteindelijk een apart boek zal zijn, een bewijs zou zijn van waardering (als ik hier ooit uit kom) en een bewijs dat ik ook aan die van hem hecht.
Je zou het te weten zijn gekomen, en je zou er enige voldoening uit hebben gehaald. Dat was mijn enige doel. Ik gebied je daar met geen woord over te spreken.
Ik weet niet of ik je moet feliciteren met zijn recente benoeming. Want ik weet niet of je niet liever in Madrid was gebleven.
Ik heb onlangs om informatie gevraagd omtrent je terugkeer bij Mijnheer Ancelle, Mevrouw Olivier, en bij Buitenlandse Zaken, omdat ik bang was dat mijn brief niet bij je aan zou komen in Madrid. Daar wisten ze me niets te vertellen. Dus ik doe hem maar op de bonnefooi op de post. Vanavond de 26e zal hij verzonden worden, en als je me met je gewoonlijke punctualiteit kan antwoorden, dan kan ik het antwoord op 7 april hebben, net een dag voor een nieuwe crisis.
Tot die tijd, hoe ik het zal klaarspelen om die duivelse schokken die ik verwacht te kunnen weerstaan, ik weet het niet. – Ik zal proberen heel langzaam met mijn boek vooruit te komen, heel langzaam, als een man die geen cent heeft, die zijn verstand kwijt is.
Ik zou bijna vergeten het met je te hebben over getallen, maar echt, dat is zo vreselijk dat het me pijn doet om dat op te schrijven.
Ik heb het zover gebracht dat ik het een jaar heb uitgehouden zonder jouw beurs te hulp te roepen; het is vanzelfsprekend dat ik constant het plan heb om daar nooit meer een beroep op te doen, maar echt, als ik dat nog een keer nodig heb, dan zal dat niet eerder zijn dan over een jaar.
- mijn boeken en manuscripten ophalen.
- het restant van de drukkosten betalen.
- de twee leningen waarvan de uiterste termijn van de één vandaag afloopt, en de andere (de lener van die theaterzaken) aan het einde van de maand.
- een massa aan kleine schulden, heel klein, maar die samen wel één grote vormen.
- mijn huur en een traiteur
- die ongelukkige Jeanne tegemoet te komen.
Dit alles maakt net, net één jaarinkomen, 2400 frank. Dat heb jij uiteraard niet voor me opzij gezet – dat is volgens mij onmogelijk.
Het grote geluk is dat er rek zit in die kleine schulden, en ik zal voor de belangrijkste de minder belangrijkere opofferen. Misschien, heel misschien kan ik vanaf nu tot de 7e nog wat geld verdienen met de laatste fragmenten van E.A. Poe die ik nog in het boek wil plaatsen.
Ik zou je nog wel miljoenen dingen willen vertellen, maar de tijd dringt vreselijk. Bijvoorbeeld: - dat je je geen zorgen moet maken, zoals ik weet dat jij dat doet, - over de oude rekening met mijnheer Ancelle.
Dat is iets onbeduidends voor hem. Het is een schuld die te miniem is om niet gemakkelijk teniet te kunnen doen, als ik die andere oude schulden kan gaan verminderen.
- dat ik een plan heb waarvan ik denk dat het goed is, ik denk daar al bijna twee jaar aan, - en dat ligt volkomen buiten de literatuur, om een enorme som geld te verdienen.
Dat zou ik na een verzoening met mijn uitgever moeten doen, en ook het publiceren van twee of drie boeken. Als ik er op deze manier niet in slaag om die verschrikkelijke achterstand te repareren, - denk er dan eens aan dat de rente wel doorloopt – dan zal ik me wel met alle geweld op het theater moeten werpen.
- dat ik heel erg veel te klagen heb gehad over jouw vrienden, - mijnheer Olivier, een jaar geleden, - ik dacht echt dat hij wartaal uitsloeg. – Ik had je het verslag van deze fantastische scène geschreven, maar ik was voor jou een paar keer aan een brief begonnen die een paar maanden geleden toen bij al mijn andere papieren zijn gebleven.
- over mijnheer Émon, die me heel grof beledigd heeft, zonder enige provocatie van mijn kant. Ik had hem wel lichamelijk op zijn nummer willen zetten, maar net als bij mijnheer Olivier heb ik me ook bij hem ingehouden.
Ik had mijnheer Olivier een brief geschreven, maar ik heb die brief weggedaan, ik zeg je, ik heb me ingehouden, alleen maar door jou.
Etc., etc………..
Mijnheer Ancelle vermoeit me zo, en ik zie hem zo min mogelijk. Zeg eens, heb jij hem soms opgedragen dat hij jou verslag moet doen van mijn gevoelens en mijn ideeën? Je weet toch heel goed dat alleen de gedachte daaraan me helemaal van slag maakt, en de zedenleer van de Bourgeoisie boezemt me zo al afschuw in.
Ik las een paar dagen geleden in een krant een uittreksel van een Spaanse krant, waarin werd gezegd dat de armen van Madrid je zouden gaan missen. Ik moet je bekennen dat mijn eerste gedachte heel slecht was.
Maar daarna moest ik alleen maar lachend denken aan wat ik had gedacht. Ik heb begrepen dat jij eigenlijk altijd op zoek bent naar een manier om je man te eren, wat heel normaal is.
Schrijf me rechtstreeks naar mijnheer Charles Baudelaire, rue Pigalle 60 te Parijs, en maak je niet druk om de port die betaald moet worden. Ik denk dat er niet gefrankeerd kan worden.
Ik doe bij deze brief een paar stukjes uit dat arme onderbroken boek. Een van de meest opmerkelijke daarvan heeft in het oktobernummer gestaan van La Revue de Paris, vertaald door mij. In hetzelfde nummer stond een gedichtstuk van mij, dat heel gevaarlijk was, en waarvoor ik bijna ben vervolgd.
Als je die twee stukjes niet hebt gelezen, en je hebt er tijd voor, vraag ze dan in de leeszaal. Is dat niet ergens bij een man genaamd Monier, in Madrid? Het heet Le Puits et le Pendule, oktobernummer.
Maar, alsjeblieft, antwoord me, voordat je dat allemaal gaat lezen, wat je overigens ongetwijfeld later in boekvorm zult kunnen lezen.
Arme lieve moeder, er is maar weinig plaats voor tederheid in deze vreselijke brief. Als ik je zal zeggen dat ik wel tien keer het plan heb gehad om ergens geld vandaan te halen en naar Madrid te komen, alleen maar om je de hand te schudden, dan zou je me niet geloven, nietwaar? Als ik je zou zeggen dat ik wanneer ik met mijn hoofd gedoken zit in die afschuwelijke melancholie, ik dan heel zachtjes met jou praat, dan zou je me niet geloven.
Jij denkt dat dat van die verzinsels zijn van beleefdheden van een zoon voor zijn moeder. Ik heb zo’n vreemde ziel dat ik mezelf er bijna niet in kan herkennen.
Enfin, ik zal je binnenkort vast een keer zien, en net zoals we ons mooi maken bij plechtige gelegenheden, zal ik mijn arme intelligentie mooi maken om je waardig te verwelkomen.
Ik heb vaak aan verschillende personen gevraagd hoe het met je ging, en altijd zei men tegen me: goed. Is dat waar?
Nog iets. Stuur me zoveel mogelijk geld, ik bedoel zoveel als je kunt, zonder dat je daardoor in de problemen komt, want al met al is het heel terecht dat ik zo moet lijden.
En als jij geen geld hebt, geef me dan toestemming om het bij mijnheer Ancelle op te halen, zelfs als je hem geen geld hebt opgestuurd sinds april.
Maak me niet teveel verwijten. Als deze lastige crisis voorbij is, dan sta ik weer op. Ik omhels je en schud je de hand.
Charles.
Rue Pigalle, 60.