Correspondentie Charles Baudelaire: België. Aan Edourd Manet, Brussel, donderdag 11 mei 1865.
Charles Baudelaire
Brussel, België.
- Door Vivienne Stringa
- 21-10-2017
- Vertalingen: Correspondenties
AAN ÉDOUARD MANET
Brussel, donderdag 11 mei 1865.
Beste vriend,
Bedankt voor uw mooie brief die mijnheer Chorner me vanochtend heeft gebracht, samen met het muziekstuk.
Sinds enige tijd ben ik van plan om Parijs twee maal te doorkruisen, één keer om naar Honfleur te gaan, en een keer op de terugweg.
Ik had dit alleen maar aan die gek van een Rops toevertrouwd, en hem verteld het geheim te houden, want ik zou hooguit de tijd hebben om misschien maar twee of drie vrienden de hand te schudden.
Maar volgens mijnheer Chorner heeft Rops het aan verschillende personen verteld, waardoor veel mensen nu natuurlijk denken dat ik in Parijs ben en me nu als ondankbare en vergeetachtige man beschouwen.
Als u Rops ziet, hecht dan niet te veel belang aan die soms gewelddadige manier van doen van hem die nogal provinciaals is. Rops is erg gesteld op u, Rops heeft begrepen hoe hoog uw intelligentie is, en hij heeft me zelfs in vertrouwen over bepaalde opmerkingen verteld die hij maakte over mensen die u haten (want u schijnt de eer te hebben om haat op te wekken).
Rops is de enige echte kunstenaar (in de betekenis die ík aan het woord kunstenaar hecht, en misschien ben ik de enige wel daarin) die ik in België ben tegengekomen.
Ik moet het dus nogmaals over u gaan hebben. Ik moet mijn best doen om u aan te tonen wat u waard bent. Het is echt stom wat u eist. Men drijft de spot met u. Grapjes daar wordt u boos van. Men doet u geen recht aan, etc. etc.
Denkt u dat u de eerste man bent die in die situatie zit?
Heeft u meer genialiteit dan Chateaubriand of Wagner?
Maar men heeft toch ook met hen gespot?
En ze zijn er niet dood van gegaan. En om u niet teveel trots te geven, zal ik u vertellen dat die mannen voorbeelden zijn, elk in hun eigen genre, en in een wereld die heel rijk is, en dat u pas de eerste bent in het verval van uw kunstvorm.
Ik hoop dat u mij mijn oprechtheid niet kwalijk neemt waarmee ik u benader.
U kent mijn vriendschap jegens u toch wel.
Ik wilde de persoonlijke indruk hebben van die mijnheer Chorner , voor zover een Belg tenminste als een persoon kan worden beschouwd.
Ik moet zeggen dat hij aardig was, en wat hij zei kwam overeen met wat ik van u weet, en wat sommige intelligente mensen over u zeggen:
“Er zitten fouten in, gebreken, een gebrek aan zelfverzekerdheid, maar er zit een onweerstaanbare charme in.”
Dit weet ik allemaal, ik ben een van de eersten die het had begrepen.
Hij zei er nog bij dat het schilderij met de naakte vrouw, met de negerin, met de kat, (is dat eigenlijk wel een kat?), erg verheven is boven het religieuze schilderij.
Voor wat betreft Lemer, geen enkel nieuws. Ik denk dat ik zelf Lemer maar door elkaar ga schudden.
En voor het afmaken van La Pauvre Belgique, daartoe ben ik niet in staat, ik ben erg verzwakt, ik ben doodop.
Ik heb een massa aan Poèmes en Prose te slijten aan twee of drie tijdschriften. Maar ik kan niet meer.
Ik lijd aan een ziekte die ik niet heb, net als toen ik een jochie was en ik aan het andere eind van de wereld leefde. En toch ben ik geen patriot.
C.B.