Edouard Manet. Brief aan Baudelaire. 27 maart in 1866.
Édouard Manet
Brief aan Charles Baudelaire. 27 maart in 1866
Édouard Manet 1832–1883. Autoportrait.
Parijs 27 maart.
Beste vriend van me,
Het is alweer een tijd geleden dat u mij geschreven heeft, vertel me snel hoe het met u gaat en wat u momenteel doet.
Ik wacht nog altijd op het boek dat u me had aangekondigd, ik kan niet wachten om weer eens iets van u te lezen.
Ik heb twee schilderijen naar de tentoonstelling gestuurd, ik ben van plan om er twee fotografieën van te maken en u een portret van Rouvière op te sturen in de rol van Hamlet die ik de tragische auteur noem om kritiek van de mensen te vermijden die hem niet lijkend zouden vinden - en een piccolofluitspeler van de infanteristengarde, maar je moet die schilderijen zien om je er een goede voorstelling van te maken.
Madame Meurice doet je haar hartelijke groeten en zij zou ook graag een brief van u krijgen, haar portret van Braquemond zal ook op de tentoonstelling te zien zijn.
Adios lieve Baudelaire we zenden u alle goeds en liefs toe en we zouden u graag weer hier zien.
Groet Éd. Manet.
Édouard Manet schreef de volgende brief aan Charles Baudelaire op 27 maart in 1866.
Hij zou nooit antwoord hierop krijgen omdat Baudelaire ernstig ziek was en verlamd, maar dat wist Manet niet.
De twee doeken van Manet, Le Fifre, de Fluitspeler, en het Portret van Rouvière in de rol van Hamlet worden beide bewaard in het Musée d’Orsay.
Het schilderij Le Fifre werd geweigerd voor de Salon van 1866. Madame Meurice was een meer dan dierbare hartsvriendin van Baudelaire. Zij kwam vaak in de salon van de familie Lejosne op de avenue Trudaine, en hier ontmoette Baudelaire Manet. De correspondentie tussen Manet en Baudelaire begon in 1863. In zijn brief van 28 oktober 1865 vertelt Baudelaire aan Manet dat hij hem bij de mensen rekent die hem het meest dierbaar zijn. Manet koesterde zelf ook een grote vriendschap voor Baudelaire en hij maakte enkele portretten van hem. In 1865 gaat Manet naar Spanje en daar bezoekt hij het Prado. Hij is er helemaal ondersteboven van en bij zijn terugkeer gaat hij zelf ook op deze manier schilderen en maakt bijvoorbeeld de “Fluitspeler van de infanteristengarde”, die hij afbeeldde zoals hij ook een Spaanse heer van hoge komaf zou schilderen. |
Mevrouw Eléonore-Palmyre Meurice (1819-1874) verscheen vaker in de correspondentie van Baudelaire aan het einde van zijn leven. Ze was een toegewijde vriendin van hem en Baudelaire vertrouwde haar veel toe. Zij was de dochter van de kunstschilder Granger.
Zelf was zij pianiste. De brieven die zij met Baudelaire uitwisselde laten enerzijds haar eenzaamheid zien, ondanks het feit dat zij toch ook omringd werd door kunstenaars als Bracquemond en Manet, die zij vurig verdedigt, en anderzijds de lijdensweg van Baudelaire die nadat hij Frankrijk verbitterd verlaten had, in België ook veel onheil over zich heen kreeg. Madame Meurice was zelf ook niet echt betoverd door België: “Welk touwtje houdt toch uw vleugel vastgebonden aan die stomme Belgische kooi? Laat die Belgen toch zitten, ze zijn allemaal onbetrouwbaar, ik heb zo’n hekel aan ze en ik haat hen zo vreselijk dat ik voor geen enkel argument, hoe eerlijk en deugdzaam ook, nog geen etmaal daar zou willen blijven.” Baudelaire antwoordde haar in deze brief waarin hij uitlegt waarom hij er toch blijft. |