Lamartine. Mijn afschuw van slagers

Alphonse de Lamartine
« Mijn afschuw van slagers »
Mon horreur des bouchers

De hel, dat zijn de anderen. Odilon Redon, 1840-1916. Vertalingen Vivienne Stringa.

Zoom   Le Bœuf écorché. 1655. Rembrandt,  Musée du Louvre, Parijs.

 

Mijn afschuw van slagers

 

« Hoe is het mogelijk om niet iets van een beul te zien in de houding van de slager »

Mijn moeder was heel weinig bezig met wat men verstaat onder algemene ontwikkeling.
Ze had absoluut niet de ambitie om van mij een kind te maken dat zijn leeftijd ver vooruit was.
Zij lokte me niet uit tot die emulatie die niets anders is dan jaloers zijn op de trots en hoogmoed van een kind.
Zij liet me met geen enkel ander kind vergelijken; zo verheerlijkte noch vernederde ze me met dergelijke gevaarlijke vergelijkingen.
Zij dacht met gezond verstand dat wanneer mijn intellectuele krachten met de jaren eenmaal ontwikkeld waren en mede door een gezonde geest en een gezond lichaam ik dan net als ieder ander Grieks, Latijn en cijfers kon leren, wat nu eenmaal de geletterde banaliteit is die educatie heet.

Wat zij wilde was van mij een gelukkig kind maken, met een gezonde geest en een liefhebbende ziel; een creatie van God en niet een mensenpop.
Ze had haar ideeën eerst geput uit haar eigen ziel, en daarna bij Jean-Jacques Rousseau en Bernardin de Saint-Pierre, de twee vrouwenfilosofen, want zij zijn gevoelsfilosofen.
Zij had hen leren kennen of ergens gezien in haar kindertijd bij haar moeder thuis.
Ze had hun werk gelezen en sindsdien ten volle beleefd. Ze had al op heel jonge leeftijd duizenden keren hun systemen aangehoord van mevrouw Genlis en van kundige personen die de taak hadden om de kinderen van de Hertog van Orléans op te voeden.
Het is bekend dat deze prins de eerste was die de theorieën van deze natuurlijke filosofie durfde toe te passen bij de opvoeding van zijn zoon.
Mijn moeder was met hen opgevoed en was ook bijna als zij geworden, en zij zou later deze tradities van haar kindertijd overdragen op haar eigen kinderen.

Zij deed dat heel kies en selectief. Zij wist wat prinsen hoorden te leren die boven aan de maatschappelijke ladder stonden, en kon dat goed scheiden van wat er geleerd moest worden aan kinderen uit arme en sombere milieus, die stonden dichter bij de natuur, leefden in karige arbeidsomstandigheden en hadden een eenvoudig leven.
Maar zij vond dat in welke omstandigheden het kind ook leefde, het moest eerst een mens worden, en als het een mens is geworden, het intelligente, gevoelige wezen dat in evenwicht met zichzelf en met God is, en of het nu een prins of arbeider is, dat maakt niet uit, hij is wat hij moet zijn.
Wat hij is dat is goed, en het werk van zijn moeder is dan volbracht. Volgens dit systeem heeft zij mij opgevoed.
Mijn opvoeding was een tweedehands filosofische opvoeding, een filosofische opvoeding die gecorrigeerd en vertederd was gemaakt door het moederschap. Lichamelijk kwam deze opvoeding vooral uit Pythagoras en Émile.
De basis ervan bestond uit zo eenvoudig mogelijke kleding en een uiterst strikte schamelheid bij het eten.

Mijn moeder was ervan overtuigd, en ik heb die overtuiging ook, dat  het doden van dieren om hun vlees en bloed op te eten een van de zwakheden was van het menselijk bestaan.
Dat het een van de banvloeken was die over de mens uitgesproken waren, ofwel door zijn neergang ofwel door de verharding van zijn eigen perversiteit.
Zij geloofde, net als ik dat nu ook doe, dat de ingesleten gewoonte om het hart te verdoven voor de liefste dieren, onze vrienden, onze helpers, onze broeders in het werk en zelfs voor onze affectie, dat dit geplunder, deze bloeddorstigheid en het zien van lillend vlees gemaakt is om wreed te doen en de gevoeligheid van de mens uit te schakelen zodat zijn hart van steen wordt.
Zij geloofde, net als ik, dat het voedsel van dieren, dat er na het bereiden lekkerder en veel energieker uitziet, irritante verrottende principes bevat die het bloed verbitteren en het leven van de mens verkorten.

Zij citeerde bij deze onthoudingsdenkbeelden vele verschillende  volkeren, die zachtaardig en vroom waren, uit India, die zichzelf alles wat geleefd had verboden, en ook de sterke en gezonde mensen van priestervolken, en zelfs het hardwerkende volk van ons eigen platteland, die het hardst werken, het onschuldigst leven en het oudst worden en zij hebben nog geen tien keer in hun leven vlees gegeten.

Zij liet het me nooit eten in de tijd voordat ik de leeftijd had om in het dagelijkse actieve leven te treden zoals collega’s dat hadden.
Zij wendde geen redevoeringen aan om me er van af te houden, mocht ik er zin in hebben gehad, maar zij gebruikte het instinct dat beter in ons binnenste praat dan de logica.
Ik had als kind een lammetje dat ik gekregen had van een boer uit Milly, en ik had hem grootgebracht.
Hij volgde me overal als een lieve trouwe hond. We hielden van elkaar met de passie die kinderen en jonge dieren van nature voor elkaar hebben.

Op een dag zei de kokkin tegen mijn moeder waar ik bij was:

“Mevrouw, het lam is nu mooi vet; de slager is er net naar komen vragen, zal ik hem meegeven?”

Ik protesteerde hevig, rende op mijn lam af en ik vroeg wat de slager ermee wilde doen en wat een slager was.
De kokkin zei dat een slager een man was die dieren doodde, lammetjes, schapen, kalfjes en mooie koeien voor geld.
Ik kon het niet geloven.
Ik smeekte mijn moeder. Ik kreeg gelukkig makkelijk gratie voor mijn vriend.
Een paar dagen later ging mijn moeder naar de stad en ik mocht mee, waar we bij toeval langs een binnenplaats van een slachterij kwamen.
Ik zag mannen met blote armen onder het bloed die een rund neersloegen.
Anderen sneden de keel van kalveren en schapen door, en hakten de nog spartelende ledematen eraf.
Bloedstromen dampten her en der op de stenen. Diep medelijden en afschuw bekropen me. Ik vroeg of we snel konden doorlopen.

Dit beeld van de verschrikkelijke en walgelijke toestanden die verplicht voorafgingen aan vleesgerechten die ik op tafel zag maakte dat ik dierlijk voedsel walgelijk vond en slagers afschuwelijk.
Hoewel ik door de noodzaak om me aan te passen aan de regels van de maatschappij waarin wij leven ben gaan eten wat de meeste mensen eten, heb ik een afkeer gehouden tegen vleesgerechten, en het is altijd moeilijk voor me gebleven om niet iets van een beul te zien in de houding van een slager.

Tot mijn twaalfde leefde ik dus op brood, melk, groenten en fruit.
Mijn gezondheid was er niet slechter door, mijn ontwikkeling niet minder, en misschien heb ik aan dit dieet wel de zuiverheid van mijn gelaatstrekken, mijn gevoeligheid voor indrukken en mijn serene zachte humeur en karakter te danken dat ik tot nu toe heb gehouden.

Lamartine

 

Honoré Daumier. Le boucher au marché de Montmartre. Lamartine. Mon horreur des bouchers. Mijn afschuw van slagers.  Vertaling Alphonse de Lamartine. Vertalingen Vivienne Stringa

Honoré Daumier. 1808-1879
Slager op de markt van Montmartre / Le boucher au marché de Montmartre.